Hans den Haan Economische zwaartepunt
lag in: Maar A’dam was voor
die tijd al een belangrijk handelscentrum, was al de grootste stapelplaats
voor Noord- en Oost-Europese producten, i.t.t. Brugge en Antwerpen, bovendien
met eigen scheepvaart. Helft 14e
eeuw start van de Hollandse vrachtvaart: Door toename
vrachtvaart de opkomst van
nevenbedrijven. Haringhandel werd de
basis van de export, inclusief boter, kaas en lakennijverheid, Oorzaken Hollandse
groei: Oost(zee)vaart =
moedernegotie. Hongersnood 1566 o.a.
door graantekort: Zevenjarige Oorlog (1563-1570) tussen Denemarken en Zweden
betekende een gesloten Sont die geblokkeerd werd. Het bewees wel de
eenzijdigheid van Holland! Westvaart = vaart op
Engeland, Frankrijk, Spanje, Portugal, in 60’er jaren van 16e
eeuw ongunstig: Op Amsterdam na alle
zeesteden in handen van de geuzen. Handel op de vijand
(Spanje, Spaans-Italië, Zuidelijke Nederlanden en vanaf 1580 ook met
Portugal) was economische noodzaak, want Iberisch belangrijkste afzetgebied
voor producten uit de Oostzeehandel, en zij hadden het zout dat wij voor de
haringindustrie nodig hadden. Die noodzaak was wederzijds, dus de handel ging
door. De effecten van: vielen mee, want de
handel ging nu vanuit Frankrijk en op/met vreemde schepen. 1584 werd n.a.v. de val
van Brugge de levensmiddelenaanvoer naar de vijand verboden. Door de
concurrentie werden de maatregelen v.w.b. de rivierhandel versoepeld, en werd in
1585 de handel op neutraal gebied hervat. Eind 16e
eeuw begon de Grote Vaart: Tweede helft 16e
eeuw: schepen voeren, al naar gelang de lading, soms in een keer door van
Zuid- naar Oost-Europa: dit werden de deurgangsvaerders genoemd. 1585: Filips II gaat
weer veel schepen invorderen voor de: Dit embargo, plus de
val van Antwerpen, bracht de SG en Leicester tot actie: de handelsvrijheid
werd sterk beknot; dit sloeg vooral op de uitvoer van levensmiddelen, ’t
algehele handelsverkeer op Spanje en Portugal. Maar de maatregelen werden al
snel versoepeld: 1587 besluit SG: alles
mag weer, behalve: Dit laatste punt mocht
ook al snel weer tegen betaling van licenten, want het geld had de regering
dringend nodig voor de oorlogsvoering tegen Spanje. Nieuwe handelsgebieden: Archangel via Kola:
1583: 3 schepen; 1618: 30 schepen; 1658: >50 schepen. Middellandse Zee: vanaf
ca. 1590 geregelde vaart = STRAATVAART. Eerst op Italië. Kwam tot bloei door
uitgeweken immigranten uit Antwerpen met kennis, relaties en geld. Wel gevaar: Hulp door: Vooral lucratief door
de korenhandel: ca. 1591 door dreigende hongersnood in Italië. Handel in
Italie vooral op Livorno, maar ook op Genua en Venetië. Vertrek uit Antwerpen: Aandeel Zuidelijke
Nederlanden van totale immigratie in de periode 1575-1606: 31% Zo ook Petrus Plancius:
predikant-geograaf naar A’dam, evenals Gomaris, een van de voormannen van
de contra-remonstrantie De grote groep ZN-ers
namen minder grote risico's, maar zagen in de meeste gevallen hun
handelskapitaal gestaag groeien. ZN’ers waren vooral
actief in: Handel buiten Europa: -Brazilië, vanaf 1575,
en omdat de bepalingen streng waren: Na de annexatie van
Portugal (1580) en afzwering Filips II (1581) op eigen houtje, hoewel handel
via Portugal bleef bestaan. Vooral SUIKER was belangrijk. -West-Afrika,
Guinea, kwam in de 90-er jaren van de grond (goud, grein, olifantstanden). In 1600
ontstond de Guinea-Compagnie. Belangrijk werden de Zoute-eilanden, omdat in
Spanje en Portugal (resp. Sanlúcar
de Barrameda en Setúbal)
de prijs sterk steeg (zout belangrijk voor de haringindustrie). Na de
zoutontdekking in 1595 op Curaçao en op het vasteland Punto de Arraya werd
het fijn witzout daarvandaan gehaald.
(Anno
1675 had alleen al de Nederlandse haringvisserij een jaarbehoefte van 8400
'registerton' zout. Bijna 25.000 kubieke meter gesteente. Daarnaast was ruim
50.000 kuub nodig voor andere binnenlandse doeleinden en ruim 70.000 kuub
voor de verkoop aan vissers en andere afnemers in Engeland en Oostzeelanden.)
(één registerton = ca. 2,83 m³) -West- Indië:
Rond 1595 geregelde vaart (suiker, gember, parels, huiden, tabak). In 1599
Grote Expeditie: 73 schepen (Bewapende handelsschepen) met 6000 matrozen,
2000 soldaten. Resultaat: verovering van een kasteel op de Canarische
eilanden, en tijdelijke verovering van Sao Thomé.
Men nam suiker mee terug. Meeste
producten vanuit Brazilië, West-Afrika en West- Indië: voor luxe consumptie
en luxe producten: suiker, tabak, gember, tropisch hout, katoen, goud, ivoor,
parels. en verder zout en huiden. -Oost-
Indië: reden om te gaan: -Om de Noord: pogingen,
want reis naar Indië is dan korter: ·
1e poging: 1594 vertrek, verkenningstocht die zich
opsplitst: o
door Straat Nassau (Joegorstraat) met Van Linschoten; zij
kwamen tot de Karische Zee en zagen alleen maar een open zee; leek geslaagd o
via noordelijke route langs Nova Zembla met Willem Barentsz,
zij werden teruggedreven door het ijs. ·
Echte handelstocht in 1595; mislukt, want door het ijs kunnen
ze de Karische Zee niet oversteken. ·
Plancius had nog een idee; onder de pool langs; 1596 Willem
Barentsz, Jacob van Heemskerk, Jan Cornelisz Rijp. Mislukking: overwintering
op Nova Zembla. 1597 terug. -Om
de Zuid: 15 reizen van de VOORCOMPAGNIEËN. In 1595: ·
1. In
1594 kwamen 9 man bijeen; 12-03-1594 oprichting Compagnie van Verre; Plancius
adviseert, leider Cornelis de Houtman. Vertrek 2-4-1595, pas 23-06-1596 in
Bantam! Vier vaartuigen, 3 retour. Terugreis was vlotter: binnen 6 maand. Van
de 249 opvarenden hadden 89 het overleefd. Door slecht beleid nauwelijks
winst, wel uit de kosten, en…. de verkenningstocht was geslaagd. 1597
retour In 1598: 22 schepen
door 5 compagnieën: ·
maart: 2 Zeeuwse compagnieen: o
2.
Veersche Compagnie met 2 schepen, van Moucheron, met Cornelis en Frederik de
Houtman, Frederik gevangen genomen, weinig specerijen, mislukking. 1600
retour o
3.
Middelburgsche Compagnie, 3 schepen, waarvan de eerste bij Dover al verging.
In Bantam wachtten ze 8 maanden op lading: geen succes. 1600 retour o
4. Oude
Compagnie van Verre: in 1597 ontstaan uit de fusering van de Amsterdamse
Compagnie van Verre met de ‘Nieuwe Compagnie van de vaart op Oost Indien’
: met 8 schepen o.l.v. Jacob Cornelisz van Neck: vertrek 1 mei 1598, binnen 7
maanden in Bantam. Door tactvol optreden en goed koopmanschap van Van Neck al
spoedig aldaar lading voor 4 schepen. Toen Van Neck terug, en vice-admiraal
Wybrand van Warwijck, met de nieuwe vice-admiraal Jacob van Heemskerk, door
naar de Molukken. Van Neck was
op 27 juli 1599 terug met: 600.000 pond peper, 250.000 pond (kruid-)nagelen,
20.000 pond (muskaat)noten, 200 pond foelie, 100 pond lange peper. De kosten
waren er uit, plus 100% winst. Van Heemskerk kwam in mei 1600 met twee
schepen retour, Van Warwijck in augustus 1600, ook met twee schepen. Totale
resultaat: financieel een succes, geen schepen verloren, ‘slechts’ 15 man
overleden. o
Nog steeds 1598: gingen twee
expedities vanuit Rotterdam door Straat Magelhaes: §
5.
juni 1598, (compagnie van Zuidnederlanders te Rotterdam) (Mahu en De
Cordes), 5 schepen: 1 schip onverrichter zake terug, 1 schip verging, 3
in beslag genomen: zeer mislukt! §
6.
13 september 1598: 4 schepen van de Magelhaensche Compagnie,
Noord-Nederlandse onderneming, o.l.v. Olivier van Noort, vooral om te kapen en
te plunderen. Eén
schip komt terug: OM DE AARDBOL, op 27-08-1601 In 1599: ·
7.
Met nieuwe ‘Oude Compagnie’ (Van der Haghen) uit Amsterdam
vertrokken met 3 schepen, 1601 retour o
wantrouwend tegenover de concurrentie van vooral de Zeeuwen o
in Bantam waren de peperprijzen enorm gestegen o
de admiraal Van der Haghen ging over tot een gewapend optreden
tegen de Portugezen en bouwde ‘Kasteel van Verre’ op Amboina ·
8.
Oude Compagnie (Jacob Wilckens) met 4 schepen, 1601/1602 retour ·
9.
Nieuwe Brabantsche Compagnie (Pieter Both), 4 schepen, 1601 retour De laatste twee
Compagnieën kwamen in 1601 terug met vooral peper; twee schepen van Wilckens
waren wel doorgegaan naar Amboina voor kruidnagelen. In 1600: ·
10.
Oude Compagnie (Van Neck) met 6 schepen, weinig schepen in Bantam; 2
schepen vonden weinig specerijen in de Molukken. Dus: door naar China (Macao).
Verloor 20 man door verraderlijk optreden van de Portugezen. Verder een
voorspoedige reis. 1602/1603/1604 retour ·
11.
Nog twee schepen van de Nieuwe Brabantsche Compagnie; (Pietersz en
Senescal) geen succes, 1602 terug. In 1601: ·
12.
Compagnie van Zeeland (Le Roy en Bicker), 4 schepen, 1602/1603 retour ·
13.
Oude Compagnie (Harmensz), 5 schepen, 1603 retour ·
14.
Eerste Vereenigde Compagnie (Van Heemskerk), 8 schepen, 1602/1604
retour ·
15.
compagnie van De Moucheron, (Van Spilbergen), 3 schepen, 1604 retour De 15 Voorcompagnieën: ·
plus: -doorgaans bevredigend / lucratief om landsvijand te
bestrijden / gunstiger handelsvoorwaarden / kapen Portugese kraken ·
min: onderlinge concurrentie, vooral tussen Amsterdam en
Zeeland. Vanaf begin 1598 eerste
besprekingen van SG met alle compagnieën (Zeeland is te laat). De SG deed
een oproep tot samenwerking en om elkaar in de handel niet te belemmeren.
Mislukt. SvH besloot vanaf 1600
om te proberen tot combinaties van compagnieën te komen, die in naam van de
Generaliteit of Maurits zouden moeten gaan opereren. Mogelijkheden van
samenwerken: VOC: van een losse en
tijdelijke combinatie (als de voorcompagnieën), tot een ondernemingsvorm die
aan de huidige naamloze vennootschappen verwant is. De winsten vielen in de
eerste periode tegen: De Bewindhebbers
maakten veel misbruik van kennis en voorkennis, daardoor nam SG maatregelen: SG in 1647: de provisie
voor de Bewindhebbers werd helemaal afgeschaft, er werd een vast salaris
ingesteld. Eerste inschrijving,
inleg in 1602: In Amsterdam waren er
zelfs waagdragers, een naaister en 7 dienstboden die inlegden. Inleg A’dam nader
bekeken: De koers van de actiën
(aandelen) steeg direct na intekening tot zelfs 115%, en in 1603 nog altijd
tussen 103 en 107% Onrust onder
Participanten: In
pamfletten ageren de participanten, doch VOC, A’dam, SvH, SG geven geen
krimp. Wel bij octrooiverlenging van 1623 enige maatregelen. De protesten
verdwenen pas toen vaker dividend werd uitgekeerd, vooral vanaf 1631: toen
jaarlijks. Willem Usselincx:
maakte zich vanaf 1592 sterk voor de ontwikkeling van een compagnie, die
moest opereren in West-Afrika, West-Indië, en Brazilië, en die: Er was een verschil van
opvatting: ·
Initiatiefnemer Usselincx wilde eerst kolonies stichten en de
handel opzetten: ·
SvH plus kooplieden wilden vooral de verplaatsing van de oorlog
naar overzee, wilden kaapvaart, en veel minder kolonisatie. Voorstanders
hiervan waren VOC, stad A’dam, Maurits. Tegenstander Oldenbarnevelt,
vanwege onderhandelingen met Spanje. 1609: Het Twaalfjarig
Bestand maakte een einde aan de eventuele oprichting. De handel in genoemde
gebieden ging welk rustig door een ontwikkelde zich: o.a. Na de gevangenneming
van Oldenbarnevelt en ’t verzetten van de wet in Holland, werd de weg
vrijgemaakt voor de West-Indische Compagnie: 3 juni 1621, mede dankzij de
inspanningen van Usselincx, hoewel zijn ideeën nauwelijks in de praktijk
zijn gebracht. WIC: octrooi per
01-07-1621, verleend voor 24 jaar. Monopolie: geldt voor
alle onderdanen van de Republiek Er kwamen vijf Kamers:
in negenden werd het deel aangegeven in welke verhouding de Kamers hadden te zorgen
voor uitrusting en retouren. Algemeen bestuur:
Heeren XIX: A’dam 8, Zeeland 4, de andere drie 2; de 19e was een
vertegenwoordiger van de SG, om enige controle uit te oefenen. Veel was net zo
geregeld als bij de VOC.
Verschil: ·
aparte rekeningen: o
handelsresultaten: vanaf 10% winst uitkeringen aan dividend o
oorlogsresultaten: winst naar nieuwe oorlogsuitrustingen ·
ivm de problemen die de VOC had: o
participanten krijgen enige invloed op de keuze van de
Bewindhebbers o
1x per 6 jaar ‘generale Reeckeninge’ o
het
was Bewindhebbers verboden aan
de Compagnie te leveren en haar
goederen af te nemen. o
SG had vertegenwoordiger in Heeren XIX (19e man) Had de VOC binnen een
maand 6½ miljoen
ingelegd geld, de WIC had pas na 2 jaar ruim 7 miljoen: Reactie hierop: In augustus 1623 werd
de inschrijving gesloten: In 1624 vertrek van de
eerste oorlogsexpeditie, 25 schepen olv admiraal Jacob Wilckens en
vice-admiraal Piet Heyn. In Brazilië werd Sao Salvador veroverd, doch al
spoedig heroverde een Spaans-Portugese vloot de stad. Oostvaart: het
aandeel Nederlandse schepen dat in de periode 1591-1630 door de Sont voer,
schommelde tussen de 58 en 70%. De schepen werden
steeds groter: Capaciteit van de
Nederlandse schepen door de Sont: 1594: 160 ton, 1625 220 ton In Hoorn werd in 1595
de eerste Fluit gebouwd: goed varend, veel vracht, 80 in 8 jaar gebouwd. Export naar Oostlanden: Import uit Oostlanden: Aantal doorvaarten door
de Sont nam in de 17e eeuw af, maar door grotere schepen bleef de
capaciteit ’t zelfde als in de 16e eeuw, en soms meer. De
moedernegotie bleef dus ook in de 17e eeuw belangrijk. Westvaart:
Zoon Filips III was veel harder: in 1598 algemeen arrest. In 1602 andere
tactiek: handel op Spanje, Portugal en de Zuidelijke Nederlanden werd weer
vrijgegeven, wel moest in een aantal gevallen 30% extrabelasting betaald
worden op in- en uitvoer. Dit gaf wrijving met landen als Frankrijk, voor wie
de maatregel ook gold. Omdat de maatregel voor Spanje uiteindelijk weinig
opleverde en verder alleen maar problemen gaf, werd het plakkaat in 1604 weer
ingetrokken. Maar meteen ging Filips III weer over tot arrest en
verbeurdverklaring. Straat- en
Levantvaart. Eerst alleen Italië
en de Oost-Spaanse kust, het breidde zich in de 17e eeuw uit tot
een aantal havens in het Turkse rijk. Begin Levant-vaart in 1598 (nog onder
Franse vlag), in 1600 ook onder Engelse vlag, 1612 onder eigen vlag. Straatvaart: Levantvaart. (van geen
groot belang) Daar halen: katoen,
Perzische zijde De Nederlandse
vrachtvaart in de Middellandse Zee zeer belangrijk, vaak wel met de vlag van
de bevrachter. Kapers en Rovers. Verzet tegen het
monopolie van de VOC: De Moucheron, Lintgens en Le Maire; zij deden pogingen
tot het oprichten van nieuwe compagnieën, Tegen de Engelsen: Zout: Monopolieverlening vond
slechts beperkt plaats Vlak na de oprichting
van de VOC werd een deel van de buit aan Maurits toebedeeld: 1674: de WIC wordt
geliquideerd Cijfers eind 18e
eeuw: Die overige zeehandel: Van alle
scheepvaartbewegingen nam de VOC 2 tot 4% in beslag Na de val van Antwerpen
in 1585 kreeg A’dam ook toegang tot Zuid-Europa, dankzij geld en relaties
van Zuidnederlandse immigranten. Handelsexpansie:
A’dam als stapelmarkt: ==========================================================================
Mensen,
leven en werken in de Gouden Eeuw. A.J.C. de Vrankrijker.
Straatverlichting:
aanvankelijk slechts zeer schaarse kaarsenlantaarns. Dankzij Jan van der
Heyden, die de olielamp verbeterde, vanaf 1669 in de Amsterdamse straten. Materiaal vroeg in de 17e
eeuwse huizen: -Nachtwakers in de stad
werden nachtwachten tot compagnieën met kapiteins en luitenants; in Den
Haag: ratelwacht, in Hoorn klapperwakers genaamd. Postwagens:
Groningen-A’dam: 42 uur. Post: geen goede
centrale organisatie door de zelfstandigheid van de stedelijke postkantoren;
wel redelijk snel. Bijvoorbeeld: A’dam
had vier afzonderlijke kantoren: Ontwikkeling naar
krant: Middagmaal: ca. 12.30
uur. Glazen die niet konden
staan: betekent doordrinken. er werd veel gedronken, ook omdat het drinkwater
bij lange na niet zuiver was. Spelletjes: dobbelen,
trik-trak, ganzenbord, pandverbeuren, kaarten. De kerk vond kaarten van de
duivel. Gildenwezen: hoofddoel:
monopolie verschaffen aan beoefenaars van hetzelfde ambacht. Gilden eerst
godsdienstig, daarna ook de politiek bepalend; in Gouden Eeuw alleen economisch. De Waag op de markt:
daar moest men zijn spullen laten wegen, voordat er gehandeld kon worden. Bedelaars en
landlopers: tijdelijk naar rasphuis. Armen, wezen: Hoe verder aan geld:
eerst opmaken van de kloosteropbrengsten / collectes / loterijen. Unie van Utrecht 1579: Verponding: belasting
op onroerend goed: landerijen en huizen School: de lagere
school: de kinderen betaalden schoolgeld behalve de armen. Resultaat van het
onderwijs is enigszins gebleken uit de ondertekening bij ondertrouw, met de
eigennaam of een kruisje. Hieronder het percentage mensen dat met de
eigennaam ondertekende: Na de lagere school: de
Latijnse of triviale scholen, als voorbereiding op de universiteit, in de
meeste grote steden: Hoger dan de Latijnse
school stonden Illustere scholen, later ook Athenea geheten. Hoogleraren
gaven hier les in vakken als
rechten, filosofie, theologie, klassieke talen, historische wetenschap. Doel:
voorbereiding voor studie aan de universiteit. Universitair Onderwijs: Vooral Leiden was
internationaal befaamd en had veel buitenlandse studenten. In de 17e
eeuw beurzen voor studenten, speciaal voor aanstaande predikanten omdat daar
veel vraag naar was. Deze studenten werden ‘bursalen’ genoemd. Rederijkers. Verder was zeer
belangrijk de vinder of retrosijnmeester, die de gedichten en toneelstukken
schreef, de rollen verdeelde, loste de door andere rederijkerskamers uitgeschreven prijsvragen op en onderwees de nieuwelingen. In 1617 kwam Samuel
Coster met zijn Academie, die op een hoger plan stond met stukken van Hooft,
Vondel en Bredero. Boekdruk en boekhandel
namen een hoge vlucht: ==========================================================================
De
Geschiedenis van de Kerk op honderd bladzijden. Pastoor W. Nolet.
Oosterse Schisma: 1054 definitief Concilies: Het verhaal met
meerdere pausen
begint bij Philips de Schone, die zorgt dat in 1305 Clemens V wordt gekozen
en zich vestigt in Avignon. ==========================================================================
H.Klompmaker.
In het buitenland vaak
Mercantilisme: staatsbemoeienis met de handel. In 17e eeuw
4 volle jaren vrede!! Demografie van de
Republiek: (bij benadering) Merchant Adventures uit Londen: dit was een monopolistische exportorganisatie. -Graan: uit de Oostzee.
Voor: brood, pap / beschuitbakkerijen Zaanstreek (scheepsbeschuit) /
bierbrouwerijen / opkomende jeneverstokerijen. (Bier beter dan water:
gezonder; wijn te duur, jenever te sterk) Veredelingsbedrijven:
die iets doen met een ruw product. De VOC kocht dit eerst in Surette bij de EIC. Vanaf 1625 werd
de teelt zelf ter hand genomen in Coromandel. Vlak na 1700 op Java zelf. Hoge betalingen van de
VOC aan de SG als het octrooi verlengd werd: VOC: VOC zorgde voor tin,
lood, koper, de Oostzeelanden (Zweden) voor ijzer. Standpenning: gewone
geld. Negotiepenning: om mee
te handelen (van beter materiaal gemaakt, dus meer waard.) Onze eigen
exportproducten: Exportindustrieën: De 17e
eeuwse handelsbalans (invoer/uitvoer) was negatief. Zij werd goedgemaakt en
opgeheven door een goede betalingsbalans, dankzij: De landhandel verliep
vaak over riviertjes en baken: Berkel, Schipbeek, Regge, Oude IJssel, Roer,
Overijsselse Vecht. Rotterdam was beter te
bereiken dan A’dam: Buiten de steden waren
de wegen bijna nergens bestraat. In 1645 deed de SG een plakkaat uitgaan: de
steden moesten met een kar bereikbaar zijn, dorpen te voet. Grote
postverbindingen moesten te paard afgelegd kunnen worden. Personenvervoer:
trekschuiten veel belangrijker dan postkoetsen: Beurtschipper had op
een bepaalde route het monopolie, van goederen, personen, brieven. Ze
behoorden tot het schippersgilde in de plaats waar ze poorter / burger waren,
door de stedelijke overheid aangesteld. Personenvervoer: Groningen-Amsterdam: een halve week: zeilen, trekdieren of “trekmensen”. Stapelmarkt: ·
Gedwongen stapelplaatsen: Venetië, Dordrecht: alle goederen
moesten eerst in de stad ter verkoop worden aangeboden aan de inheemse
kooplieden. ·
Vrijwillig stapelsysteem: Brugge en vooral Antwerpen, en vanaf
de 15e eeuw werd dit systeem in Noord-Nederlandse steden
opgebouwd. Vooral bij Rotterdam en Amsterdam lag de nadruk op faciliteiten: o
alle courante goederen het hele jaar door in grote hoeveelheden
aanwezig. o
Holland had achterland via waterwegen o
gemakkelijke kredietvoorwaarden o
betaling in betrouwbaar en betrekkelijk waardevast geld d..m.v de
Wisselbank o
Amsterdam ging berichten over de tot stand gekomen prijzen
overal naar toe verzenden o goederen met de schepen kon men in bepaalde vormen verzekeren, weliswaar tegen hoge premies. Wisselbanken: In 1609
was er al een wisselbank in Amsterdam naar het voorbeeld van de Venetiaanse
Banco di Realto (van 1587). De bank leverde deugdelijk geld aan de kooplieden
tegen deposito van omlopende munten (standpenningen). Ook in andere steden
werden al spoedig wisselbanken gevestigd. Vanaf 1683 mocht de
Amsterdamse Wisselbank ook goud en zilver belenen, in ruil waarvoor
recepissen (ontvangstbewijzen) werden afgegeven, die aan derden konden worden
overgedragen. De bankschat nam daardoor snel toe: het hoogste bedrag was bij
30 milj. gulden in 1764. Het hoogste aantal rekeninghouders totaal was 2900
in 1721. Gireren kon via
zaakgelastigden in Amsterdam internationaal. Handelskredieten liepen
via de stedelijke Bank van Lening (1614 opgericht). Arme mensen konden
huisraad en kleren belenen. Kooplui hun handelswaar. Rente ging tot 20% per
jaar. Het vragen van rente is
lange tijd een probleem geweest vanwege de kerk. Calvijn vond dat het
productieve krediet toegestaan was, mits de rente niet te hoog was. Op vele
manieren probeerde men het probleem te omzeilen. Over het consumptiekrediet
brak in het Calvinistische Nederland van ca. 1636 een felle strijd uit: de
theologische faculteit van Utrecht was tegen, die van Leiden was voor. Ca.
1650 werd een matige rente voor productief en consumptief over het algemeen
acceptabel gevonden. De Beurs. Goederenbeurs Amsterdam
vanaf 1611 (niet de eerste). Kooplieden bepaalden uit de kwaliteit van de
monsters de prijzen van goederen. De eerste plek van deze permanent geworden
jaarmarkt was aan de Warmoesstraat; vanaf 1566 op de Nieuwe Brug; in 1611
kwam het gebouw van Hendrick de Keyser gereed, en was tot de 19e
eeuw in gebruik. Vanaf 1613 werden
officiële makelaars van de stad Amsterdam belast met het samenstellen van de
lijsten en het controleren van de in de prijscouranten vermelde prijzen. In
de prijscouranten werden naast de prijzen voor de handelsartikelen ook de
wisselkoersen en de zeeverzekeringspremies genoteerd. De drie types konden
ook samenvallen, gecombineerd zijn. Verhoudingen in de
Gouden Eeuw: Handelspolitiek: Eventueel alleen
belemmering handel door: bijv. bij
graanschaarste, zo ook bij schaarste aan boter, kaas, turf, uit angst voor
oproerigheid van de bevolking, want dàt
zou de handel schaden. Belasting: nauwelijks
sprake van inkomsten-, loon-, vermogensbelasting. o
laden en lossen van de schepen o
vervoer naar de Waag o
van de Waag naar het pakhuis o
van pakhuis naar de haven Van het uit Dantzig
aangevoerde graan ging in de 17e eeuw ca. 75% naar de Republiek. Geen inkomsten- en
vermogensbelasting. In oorlogstijd heffingen van enkele procenten. Hoe geld beleggen? Opleidingen: Bekendste Nederlandse
rekenmeester en boekhoud leraar: mr. Willem Bartjens. Zijn leerboek kwam uit
in 1604, en beleefde in 1628 reeds zijn achtste druk. Investeren: niet aan
overdreven paleizen of feesten. Wel speculatiezucht: bijv. 1636 in en rond
Haarlem: zeldzame tulpensoorten lokken uit tot windhandel: velen
verkochten bollen die ze (nog) niet hadden aan kopers die ’t geld er voor
niet hadden. Eind 1637 stortte het hele kaartenhuis ineen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis van de Joden in Nederland J.C.H. Blom e.a. Hoofdstuk 1,
B.M.J.Speet: “De Middeleeuwen”. Er was sprake
van isolering van de joden: Tijdens de
eerste Kruistocht in 1096 werden voor het eerst joden op grote schaal
vermoord door de kruisvaarders. De Nederlanden worden op geen enkele wijze in
verband gebracht met deze eerste golf van vervolgingen, wat zou kunnen wijzen
op de kleine rol die ze hier speelden. In de
Noordelijke Nederlanden pas eind 13e, begin 14e eeuw.
Twee situaties zijn hiervoor aan te wijzen: In die periode
werden joden ‘beschermd’ door de vorst, dit hield in dat ze geen wapens
mochten dragen, en dat ze in feite onvrij waren. Tegenprestatie aan de vorst:
belastingen betalen en andere diensten aanbieden. De Kerk
verhardde in de 12e eeuw haar houding t.o.v. de joden, en was een
bevestiging van de reeds bestaande juridische situatie. In de loop van
1348 verspreidde zich de zwarte pest over Europa; aanvang 1349 in het
Rijnland en de Zuidelijke Nederlanden. De oorzaak hiervan lag volgens de
bevolking bij de joden: het kwam hierdoor in sommige steden tot massale
jodenvervolgingen, aangespoord door de flagellanten, ook wel gesel- of
kruisbroeders genoemd, die door de straten liepen en zich geselden met roeden
en zwepen. In de herfst van 1349 trokken de flagellanten door Oversticht
(Overijssel), en lijkt er verband met het feit dat in Zwolle alle joden
werden gedood of verbrand. Reden hiervoor: de joden zouden de pest
verspreiden, maar ook dat velen dan hun schulden aan de joden niet meer
behoefden te betalen. Behalve Zwolle worden ook genoemd in de Noordelijke
Nederlanden: Utrecht, Broek (bij Venlo), Nijmegen, Arnhem, Zutphen, Deventer
en Kampen (de laatste in Overijssel?). In Holland en
Zeeland hebben joden in de 15e eeuw nauwelijks een rol gespeeld. Wel zien we in
de 15e eeuw incidenten in Gelre, die aangeven dat de burgerij het
niet altijd eens was met het gedooggedrag van de hertog, en werden joden
belaagd. Paus Clemens V
had opgeroepen tot een kruistocht, die 1308/1309 mislukte, mede omdat de
wereldlijke machthebbers op dat moment niet stonden te springen om mee te
doen; wel verzamelde zich een allegaartje, en bij Sittard belegerden zij
kasteel Born, waar zo’n 110 joden een veilig heenkomen hadden gezocht:
allen werden gedood. Oorzaak van de
anti-joodse gevoelens in de Middeleeuwen: Hoofdstuk 2, D.M.
Swetschinski: “Tussen Middeleeuwen en Gouden Eeuw, 1516-1621”. De Humanisten
bestudeerden wel het Hebreeuws, maar brachten o.h.a. geen andere mening over
de joden: Erasmus had zelfs een persoonlijke afkeer van alles wat was
verbonden met joden en het jodendom. Hij sprak zich ook uit tegen het bekeren
van joden. Belangrijk in
de Unie van Utrecht 1579: artikel 13: “dat een yder particulier in syn
religie vrij sal moegen blijven….” Dirck
Volckertszoon Coornhert: De vestiging
van de Portugese nieuw-christenen in de Republiek begon in 1592 of 1593: een
groot deel van de eerste Portugese immigranten kwam uit ’t noorden van
Portugal, uit Oporto en het district Minho. De
Portugezen in Antwerpen weken eerder uit naar Hamburg dan naar Amsterdam. Door de
eenwording van Spanje en Portugal in 1580, zocht een nieuw golf vluchtelingen
een veilig heenkomen. Niemand stond om hen te springen: ook Hamburg en
Amsterdam niet. Hun reden om
te komen: religieus en economisch. Na deze
restricties waren er geen belemmeringen voor hen; omstreeks dezelfde periode
steeg in Amsterdam het aantal Portugese families naar ca. 100. In 1619
besloten de Staten van Holland en West-Friesland o.a. dat geen enkel
stadsbestuur de joden mocht dwingen een kenbaar teken te dragen. In 1632
tenslotte een keur die de joden het volle recht op ‘poortersneeringen’
ontzegde. Diverse
christelijke visies op joden: Tot 1609
opereerden de Portugese kooplui als agenten in een netwerk dat voornamelijk
vanuit Portugal bestuurd werd, en dat behalve Amsterdam ook Antwerpen, Venetië,
Livorno, Hamburg en Londen omvatte; bijna alle handel ging van en naar
Portugal: Uitgevoerd
door een netwerk van een groot aantal kleinere, onderling verbonden
familienetwerkjes. De drie
gemeenten in Amsterdam breidden hun activiteiten uit: Nieuwe
nieuwkomers: Hoofdstuk 3,
J.I. Israel: De Republiek der Verenigde Nederlanden tot omstreeks 1750 –
Demografie en economische activiteit. Op het toppunt
van haar welvaart van Nederlands Brazilië (1644) telde de sefardische
bevolking aldaar 1450 zielen. Daarna keerde het merendeel terug naar de
republiek. Vijf
belangrijke groepen van joodse mensen kwamen in de periode 1647-1672 de
Republiek binnen: Ook
asjkenazische immigratie: Buiten
Amsterdam en Rotterdam werden joden in de republiek nauwelijks opgenomen. In
Rotterdam ca. 1690: 400 zielen (sefardische en asjkenazische). In de periode
1647-1672 ook in Middelburg, Amersfoort (1727 een echte synagoge), Nijkerk
(vanwege de tabaksteelt), en een beperkt aantal in Kampen.
In alle gevallen kwamen eerst de sefardische joden. Groei van de
joodse bevolking van Amsterdam 1610-1795 (schattingen): Verschil in
welvaart tussen sefardim en asjkenazim bleef: in Amsterdam in 1674: Na 1672 liep
de commerciële bedrijvigheid overzee van de Nederlandse sefardische joden
terug, en stapten ze steeds meer van de eigenlijke handel over op
makelaarstransacties, die verband hielden met handel en scheepvaart. Een
belangrijk specialisme werd rond dezelfde jaren de handel in aandelen van VOC
en WIC. Hoofdstuk 4, Y.
Kaplan: “De joden in de Republiek tot omstreeks 1750 – Religieus,
cultureel en sociaal leven. Door de joden
werden opgericht: De grootte van
de gemeenten in Amsterdam: Door de stroom
van arme joden naar Amsterdam in de eerste helft van de 17e eeuw
maakten de drie gemeentebesturen plannen om ze naar elders te zenden: na 1628
naar het Osmaanse Rijk, vanaf 1631 naar het heilige Land, en ca. 1650 naar
het Caribisch Gebied. Aan het hoofd
van de gemeente stond de Mahamad, een bestuurscollege, bestaande uit zes
bestuurders en een penningmeester. Ze werden gekozen bij coöptatie: de
zittende leden kozen hun opvolgers; zij kwamen vooral uit de meest
welgestelde en invloedrijke families. Het bestuur had het hoogste gezag: Het bestuur
vertegenwoordigde de gemeenschap bij stadsbestuur en Staten-Generaal. In
zaken van groot belang werd overleg gepleegd met de oudsten van de natie
(voormalige leden van de mahamad). Door de groei
van de Duitse gemeenschap werden nieuwe synagogen gebouwd: Mediene: de sefardische gemeenschappen buiten Amsterdam: De Asjkenazim
had zich meer in kleinere groepjes over de Republiek verspreid. Toch
ontstonden in een aantal steden, vooral vanaf de 18e eeuw,
asjkenazische gemeenschappen: De ommezwaai
van de nieuw-christenen naar het joodse leven ging niet in één
keer. Ze hadden rabbijnen uit andere dan de Iberische landen nodig, zo ook
voorzangers (chazzan), leraren en rituele slachters. In 1665-1666
ontstond de sabbatiaanse beweging in Amsterdam: het grote Messiaanse reveil;
alle joden, rijk en arm, waren helemaal in de ban van de op handen zijnde
kroning van Sjabtai Zwi tot Messiaans koning. (Andere schrijfwijzen:
Shabbetai / Sabbatai / Sabetay en Sevi / Zevi / Sebi / Zvi). Belangrijke
Amsterdamse joden vertrokken naar het land van Israël om de Messias te
begroeten. Groot was de teleurstelling toen bleek dat Sjabtai Zwi was
overgegaan naar de islam. Het gezag van
de sefardische rabbijnen nam in de 18e eeuw wel toe, maar de
gemeenschap als geheel nam af. De functie van
chazzan (voorzanger) was in de sefardische gemeente een van de belangrijkste;
zijn kunst behoort tot de religieuze sfeer, maar er was ook een sterke
invloed van de seculiere cultuur. Werden ze eerder door de bestuurders
benoemd, na 1648 werd hij gekozen door alle leden van de gemeenschap tijdens
een kleurrijke gebeurtenis, waarbij de verkiezingen uitgroeiden tot openbare
zangwedstrijden. Taal: de
sefardische joden: Spaans en Portugees, waarvan het Portugees de
belangrijkste was. Het Nederlands spraken zij ook, maar niet als schrijftaal.
In de 18e eeuw schreven ze vaker Frans dan Nederlands. Pas eind 18e
eeuw komt het Nederlands als schrijftaal op. Over Spinoza
(1632-1677) werd in 1656 de ban uitgesproken, omdat hij de goddelijke
oorsprong van de bijbel ontkende, alsmede de idee van de goddelijke
voorzienigheid, het gezag van de rabbijnen en de talmoedische traditie. Hij
ging verder als jood zonder gemeente, als jood zonder jodendom. Hoofdstuk 5, R.G.
Fuks-Mansveld: “Verlichting en emancipatie omstreeks 1750-1814.” Cijfers van
overledenen boven de 13 jaar op de asjkenazische begraafplaatsen te
Muiderberg en Diemen: Volkstelling
Amsterdam
Door het
verkrijgen van de volledige burgerrechten mochten de joden zich overal
vestigen. Zo ontstonden tussen 1796 en 1813 zestien nieuwe joodse gemeenten:
Apeldoorn, Barneveld, Geertruidenberg, Gendringen, Gouda, Tiel, Tilburg,
Utrecht, Zaandam……. Bestuur van
een joodse gemeenschap: Plannen na
’t verkrijgen van de volledige burgerrechten voor joden in 1796: Dit leverde
veel weerstand op, en Lodewijk Napoleon was er voor nodig om in 1808 te komen
tot een “Opperconsistorie der Hoogduitsche Israëlische Gemeenten in het
Koninkrijk Holland”. Activiteiten
Opperconsistorie: Na de
inlijving bij Frankrijk 1810: Hoofdstuk 6,
R.K. Fuks-Mansfeld: “Moeizame aanpassing (1814-1870)”. De bovenlaag
van de sefardim en asjkenazim maakte als eerste de overstap naar de
niet-joodse samenleving. De
maatschappelijke isolatie van de joodse geestelijken door het feit dat: Bij de
Portugees-Israelitische gemeenten in Amsterdam en Den Haag ging het beter:
zij waren eind 18e eeuw reeds grotendeels Nederlandstalig, en hun
onderwijs werd in de Franse tijd in het Nederlands gegeven. Bovendien leverde
het Portugees-Israelitische rabbijnseminarium Ets Haim uitstekende
functionarissen op. In 1814 kwam
er een nieuwe opgelegde structuur: twaalf hoofdsynagogen: met 12
parnassijns aan het hoofd. Daaronder ring- en bijsynagogen, met manhigim of
administrateurs als bestuurders. Op de scholen
leerden de joodse kinderen ’t zelfde als de Nederlandse kinderen, plus een
aangepast joodse kennis: Hebreeuws, bijbelkennis, en het opzeggen van
gebeden. Geheel nieuw was dat de joodse scholen ook voor meisjes toegankelijk
waren. Volkstellingen:
Tot ca. 1870
waren joden bezig met het inhalen van een grote economische en culturele
achterstand. Hoofdstuk 7,
J.C.H. Blom en J.J. Cahen: “Joodse Nederlanders, Nederlandse joden en joden
in Nederland (1870-1940)”. Kenmerken in
deze periode: Aantallen:
Het getal
111.917 betekende ca. 2% van de totale Nederlandse bevolking. In 1941waren
er: In 1869
woonden 44,04% van alle joden in Nederland in Amsterdam. In deze stad was hun
aandeel in de bevolking toen 11,31%. Enkele
gegevens over de joodse bevolking en over beroepsgroepen volgens de
volkstelling van 1930: Rond 1850 was
ca. de helft van de Amsterdamse joden bedeeld; rond 1900 was dit percentage
sterk teruggelopen, maar nog ruim boven het landelijk gemiddelde. In 1870, na de
reorganisatie, waren het Portugees-Israëlitisch Kerkgenootschap en het
Nederlands- Israëlitisch Kerkgenootschap vrijwel analoog georganiseerd, maar
wel zelfstandig. Er was geen opperrabbinaat voor geheel Nederland. Joden in de
koloniën: Hoofdstuk 8, P.Romijn:
“De oorlog (1940-1945)”. In mei 1940
zijn vermoedelijk nog enkele honderden joden met de boot naar Engeland
ontkomen. Voor de
Duitsers was iemand een jood: Voor de
vaststelling van het jood-zijn moest ieder zich melden die tenminste één
joodse grootouder had. Resultaat van de operatie op 27-08-1941: 160.820
aanmeldingen, waarvan 140.522 joden, 14.549 halfjoden, en 5.719 kwartjoden. Het proces
waarnaar de Duitse bezetting te werk ging: Hoofdstuk 9,
F.C.Brasz: “Na de Tweede Wereldoorlog: van Kerkgenootschap naar culturele
minderheid.” (Heden ten
dage zijn er drie joods-religieuze groeperingen:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.W. Wijn
I. Inleiding. Hun belangrijkste bewapening was de haakbus of roer.
In de schutterij waren i.h.a. de gezeten burgers
opgenomen, doch in geval van nood konden alle ‘weerachtigen’ opgeroepen
worden, welk aantal totaal ca. 2.000 man betrof. Het was lastig het omringende land onder water te
laten lopen door de zanderige rug van ca. 800 meter breedte waarop Haarlem
lag, gelegen in noord-zuidrichting. Aan oost- en westkant was laag terrein.
In het zuiden lag bovendien de Haarlemmerhout, die de stadsgracht op korte
afstand naderde. In de zomer van 1572 kwam een drietal
‘commissarissen’ van de Prins met zijn geloofsbrieven en met brieven van
Sonoy, de gouverneur van het Noorderkwartier, naar de stad Haarlem. Op 13 of 14 juli verscheen ’t vendel met 150
schutters van Ruychaver, een watergeus die gunstig bekend stond, om te waken
over de uitvoering van het akkoord, en de stad voor overrompeling te
vrijwaren. De 20e
juli besloot Alva zijn laatste Spaanse garnizoen uit Holland weg te
nemen. Bossu stuurde vier vendels naar Sparendam om te voorkomen dat de
Spanjaarden zouden worden afgesneden. De tweede opdracht was een aanslag te
doen op Haarlem. Zekere regeringspersonen zouden de 20e te
middernacht een van de poorten openlaten. Doch Colterman ontdekte dit, haalde
met behulp van burgers de brug op en sloot de poort: de vijandelijke schepen
waren reeds in aantocht! Het garnizoen deed een uitval en dreef de reeds
gelande vijand terug. Vanaf 10 augustus vond in Haarlem een vergadering
plaats van de Staten van Holland; thema was het aanstaand beleg van
Amsterdam: bijna de enige stad die nog Spaans was. Er kwamen meer tegenslagen: de Parijse
Bartholomeusnacht, die de hoop op Franse hulp vernietigde, de mislukking van
Oranje’s tweede inval in de Zuidelijke Nederlanden, de ineenstorting van de
opstand in het zuiden (o.a. Mechelen), de val van Zutphen op 16 november en
tenslotte gingen Amersfoort en Naarden verloren. II. Don Frederik in aantocht. Op 8 december verscheen een deputatie van de Prins in
Haarlem, met aan het hoofd Marnix van St. Aldegonde. Doel was zuivering van
de stadsregering. Een belangrijke taak was er voor Nicolaas van der Laan, als
president-burgemeester. Marnix vertrok op 1 januari. Op 1 december was Naarden uitgemoord. Op 3 december
waren de Spanjaarden bij Amsterdam, waar ze echter geen succes hadden tegen
de in het ijs vastzittende Geuzenvloot. Daarna begon het te dooien, en de
geuzenvloot kon zich weer bewegen. III. December.
o twee compagnieën bereden arkebussiers (soldaten met haakbus) o een compagnie van 200 ruiters onder overste George Schenk; o grootte van de vendels: Duitse 300 man, Waalse 200 man, Spaanse: 100 man Totaal 13.500 man voetvolk, en 600 ruiters. Aanvoer: Kwartieren: Aan de kant van het Haarlemmermeer was er voorlopig
geen insluiting, waardoor de aanvoerweg voor de Haarlemmers open bleef. Vanuit de stad werden vele uitvallen gedaan, vooral
vanuit de Zijlpoort, de Spaarnwouder- en de Schalkwijkerpoort. Voordeel van
deze acties was, dat de vijand voortdurend in touw werd gehouden, het moreel
op peil bleef, en het gevangenen opleverde die informatie konden verstrekken.
IV. Januari. Rond Haarlem slonk het aantal Spanjaarden tot ca. 1500
man. Vanaf ca. 21 januari werd door de dooi de gang van
sleden steeds moeilijker, en werd door de belegerden een galei op stapel
gezet; op 30 januari een tweede, resp. 82 en 100 voet lang, die reeds op 18
en 24 januari van stapel liepen. Tijdens het beleg werden in totaal een kleine en vier
grote galeien gebouwd. Ondanks de komst in januari van 500 tot 600 sleden gaf
de levensmiddelenvoorraad zorg. Maar in het Spaanse kamp was de situatie
nijpender. V. Februari. Zolang
Haarlem niet geheel ingesloten was, kon het zich heel goed staande houden:
door de waterstaatkundige toestand kon pas in het voorjaar de insluiting
geperfectioneerd worden door het opwerpen van versterkingen op het eiland.
VI. Maart De op het oude ravelijn opgeworpen ‘kat’
was door haar hoogte en korte afstand een prima plek om van daaraf te
vuren. Maar de verdedigers wisten door goed tegenvuur de kanonnen aldaar te
vernielen, en herstel was niet mogelijk; alleen schutters konden van daar nog
vuren.
Op 18 maart maakten de Spanjaarden weer aanstalten tot
een bestorming: vermoedelijk hadden ze een mijn gereed. Van deze 17 vendels waren er: VII. April. VIII. Mei. Vanuit de stad kwamen twee uitvallen: IX. Juni.Alva begreep dat Lodewijk van
Nassau grote plannen had. Daarom nam hij 2000 van de 7000 wachtgelders in
dienst. Het wachtgeld van de overige 5000 verlengde hij met vier maanden om
ze achter de hand te houden. Don Frederik wenste de stad te gaan bestormen. Door
gelijktijdige schijnaanvallen uit te voeren, dwong hij de verdedigers op de
wallen. De hele mijncampagne had voor de Spanjaarden geen
noemenswaardig voordeel opgeleverd. Op 8 juni werd ook een volkstelling gehouden: Alleen de vleesvoorraad was bevredigend, dankzij de
koeien. In de tweede week van juni begon men echter ook met het slachten van
de paarden. X. Juli. Duitsers werden milder behandeld, mede omdat er zeer
veel landgenoten in het leger van de Spanjaarden dienden. De onderhandelingen
braken af. Op
10 juli zou er een poging tot uitval zijn, doch deze ging vanwege een enorme
chaos in de stad niet door. Graaf de Bossu had de order van Don Frederik de stad
in te nemen: Om 13.00 uur kwamen de eerste Spanjaarden in de stad.
Er werd wijn en brood uitgedeeld.Door strenge maatregelen werd er slechts
zeer beperkt geplunderd. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De
geschoolde stad. Marieke
van Doorninck en Erika Kuijpers 1. Amsterdam in
de Gouden Eeuw. 2. Opvattingen
over opvoeding en onderwijs. 3.
De scholen. De
Nederduitse scholen.
Het
onderwijs was niet klassikaal. De schoolmeester moest niet lesgeven, maar
overhoren en de orde handhaven, eventueel m.b.v. de ‘plak’. Onderwijs
aan huis.
4.
Het beroepsonderwijs. De
opleiding tot chirurgijn.
Het chirurgijnsgilde in Amsterdam kreeg in 1555 toestemming van Filips II om
eenmaal per jaar het lijk van een geëxecuteerde misdadiger te ontleden.
Bij
de opening waren aanwezig als toehoorders leden van de stedelijke overheid,
vooraanstaande doctoren en chirurgijns; op de tweede rij de jongere
chirurgijns en achteraan de leerknechten. Het
zeevaartkundig onderwijs. 5.
Het voortgezet onderwijs. De
Nederduytsche Academie. Het
Athenaeum Illustre.
De
eerste hoogleraren waren de door het Leidse Statencollege ontslagen
hoogleraren Vossius en Barlaeus, wegens hun remonstrantse sympathieën.
Amsterdam zei echter dat zij de universiteit van Leiden niet wilden
betwisten. Het
theologisch onderwijs. Besluit. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1666: het Vlie
brandt.
Inleiding. Deel 1. De rampen
van augustus 1666.
Deel 2. Meer
Engels-Nederlandse confrontaties in 1666.
Deel 3. Oorlog en
ondergang op het Wad in de zeventiende eeuw.
Tijdens de Derde Engelse Oorlog (1672-1674) waren de hoogtijdagen van de
Friese oorlogsvloot voorbij. Deel 4.
Economische aspecten. Deel 5. Schuld en
boete? Over de nasleep.
Deel 6. Personen.
Over Laurens van Heemskerk werd hierboven al iets vermeld. Na zijn Engelse
periode deed hij voor de Fransen nog een poging om via de noordwestpassage,
noordelijk van Canada en via de Noordpool de wereld om te zeilen. De
expeditie mislukte. Uiteindelijk kwam hij toch weer terug in de Republiek,
waar hij in 1699 als katholiek overleed. Deel 7.
Zeemansdorpen.
Op Vlieland en in West-Terschelling woonden opvallend veel doopsgezinden, c.q. mennisten. Zij waren tegenstander van de kinderdoop, van geweld en mochten zelf niet in overheidsdienst werken. Toch kwamen ze in actie toen de vlammen op het Wad oplaaiden op 19 augustus 1666. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het
oudste beroep 1. Van de
vijftiende eeuw tot de invoering van de Hervorming (ca. 1580).
Prostitutie werd in de Middeleeuwen niet als een misdaad
beschouwd: het was een natuurlijke zaak, bovendien kon zo de eer van de
andere vrouwen beschermd worden, zodat ze als maagd kon huwen. Deze
tweeslachtige houding zien we terug in periodes van tolerantie, afgewisseld
met periodes waarin streng werd gestraft. 2. Van de
invoering der Hervorming (ca. 1580) tot het einde van de 18e eeuw.
Maar ook de geheime prostitutie was niet te bedwingen en
ontstonden er in de loop van de 17e eeuw weer openbare bordelen,
met daarnaast het geheime bordeel (‘stille knip’), het muziek- of
speelhuis (‘musico’) en de ‘oneerlijke herberg’ of ‘ravothuis’
voor de lagere klasse.
3. Van onze
inlijving bij Frankrijk tot de stichting van het asyl
Steenbeek.(ca.1800-1847) 4. Van de
stichting van het asyl Steenbeek tot de opheffing van de bordelen
(1847-1911).
Toch kwam er de Gemeentewet van 1851 en werd de
reglementering als wettig middel tot bestrijding van de prostitutie
ingevoerd. Pas in 1911 werd de reglementering weer opgeheven; tot dat moment
werd de prostitutie dus feitelijk als een wettig middel van bestaan beschouwd
en bestonden in de meeste steden weer bordelen en bordeelstraten. 5. Van de
opheffing der bordelen tot de Tweede Wereldoorlog (1911-1945). 6. De prostitutie
na 1945. 7.
Slotbeschouwing. |