Geschiedenis
der Staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek.
Robert
Fruin.

-wetten
en verordeningen: vóór
1795 plakkaten genoemd, is ordonnantie.
Verzameling
van wetten tezamen = plakkaatboek.
-Groot-Placaet-boek
over plakkaten St.Gen., StvH, Stv Zeeland in de periode van de Republiek
Eerste
verschijning 1658, laatste 1796.
Verder:
-Utrechts
Placaatboek (uiteindelijk tot 1810)
-Groot Placaat- en Charterboek van Vriesland, lopende tot 1686
-Groot
Gelders Placaat-boek
-Klein
Plakkaatboek van Nederland, met gewichtige ordonnantiën en plakkaten over
regeringsvorm, kerk en rechtspraak uit 1919.
Vroegere
plakkaten noemde men charters (= van Latijn Charta = blad perkament)
Klooster
of kapittelkerken kregen ‘immuniteit’: eigen recht en regels. Als dit
bezit erfelijk werd, dan was er sprake van een ‘heerlijkheid’.
Hertog:
oorspronkelijk aan hoofd van leger; hoger dan bestuurlijke graaf.
Het
Sticht = bisdom.
1548=
Nederlanden+Franche Comté+Charolais = Bourgondische Kreits, verbonden aan
het Duitse Rijk.
Bourgondische Kreits:
·
hertogdommen:
o
Lothrijk
o
Brabant
o
Limburg
o
Luxemburg
o
Gelder
·
graafschappen:
o
Vlaanderen
o
Artois
o
Bourgondië (Franche Comté)
o
Henegouwen
o
Holland
o
Zeeland
o
Namen
o
Zutfen
o
Charolais
·
Markgraafschap
van Antwerpen of van het Heilige Roomsche Rijk
·
Heerlijkheden:
o
Friesland
o
Utrecht
o
Overijssel
o
Groningen
o
Valkenburg
o
Daalhem
o
Salins
o
Mechelen
o
Maastricht
-Franche
Comté,
Charolais en Salins werden niet echt tot de Nederlanden gerekend
-Lothrijk was een
denkbeeldige provincie
-Valkenburg en Daalhem
en de niet-genoemde ‘s- Hertogenrade hoorden administratief als ‘Landen
van Overmaze’ bij Limburg.
-Maastricht werd door
Luik en Brabant gezamenlijk bezeten, en was geen gewest op zichzelf.
-Antwerpen en Zutphen
waren niet afzonderlijk vertegenwoordigd.
Wat waren dan DE 17
NEDERLANDEN??
Bij de overdracht van
Karel V op 25-10-1555 waren aanwezig en vertegenwoordigd:
1.
hertogdom Brabant
2.
hertogdom Limburg met de Landen van Overmaze
3.
hertogdom Luxemburg
4.
hertogdom Gelder met Zutphen
5.
graafschap Vlaanderen
6.
graafschap Artois
7.
graafschap Henegouwen
8.
graafschap Holland
9.
graafschap Zeeland
10.
graafschap Namen
11.
steden en kasselrijen van Rijsel, Douai, Orchies (Waals-Vlaanderen)
12.
stad Doornik met het Doorniksche
13.
heerlijkheid Mechelen
14.
heerlijkheid Friesland
15.
heerlijkheid Utrecht
16.
heerlijkheid Overijssel met Drenthe
17.
heerlijkheid Groningen
Overijssel
was thuisgebleven en zodoende kon Drenthe hierbij aanwezig zijn.
Pragmatieke
Sanctie regelt de erfopvolging in 1549 van de Bourgondische Kreits: opvolging
alleen aan kinderen van personen die regerend vorst waren geweest; opvolging
in rechte lijn en zijlinie, zowel mannelijke als vrouwelijke nazaten. En
Filips II ging meteen rond om als toekomstig vorst gehuldigd te worden.
Plannen
van Karel V en Filips II waren er wel om van de Nederlanden een koninkrijk te maken vanaf
1549 tot Alva’s triomfen 1568-1570.
Nieuwe
Kerkelijke indeling: de 17 Nederlanden, behalve Luxemburg, kwamen in 1559 bij
pauselijke bulle tot één
afzonderlijke kerkprovincie.
Voor
die tijd was er geen Nederlands aartsbisdom, wel 3 bisdommen: Utrecht,
Atrecht, Doornik.
Sommige
streken vielen onder Duitse bisdommen:
·
Luxemburg
onder Trier
·
Atrecht,
Doornik en Kamerijk onder het Franse aartsbisdom Reims
·
Luik
had ook een belangrijk wereldlijk gebied.
Vanaf
1559:
Geen
vreemde aartsbisschoppen, behalve:
-Luik
behoudt nog iets van zijn diocees buiten het wereldlijk gebied van de
bisschop
-de
rechten van Münster
en Osnabrück blijven voorlopig in stand.
De
rest in 3 aartsbisdommen:
·
een
Waals (Kamerijk) : 4 bisdommen
·
een
Vlaams-Brabant (Mechelen): 6 bisdommen
·
een
noordelijk (Utrecht): 5 bisdommen
De
benoeming komt aan de landsheer, de bevestiging aan de paus.
Er
was algemeen verzet:
·
van
de oude bisschoppen, want minder te zeggen
·
van
de abten: de vele nieuwe bisschoppen werden abt om zo aan inkomsten te komen!
·
de
adellijke geslachten: want hun zoontjes konden alleen bisschop worden als
doctor in de theologie.
·
het
volk, dat hoewel katholiek, geen scherpere kettervervolging wenste.
Verder:
vanaf 1432 was er de enige Nederlandse hogeschool te Leuven. De plannen voor
een hoge school in Douai kwam in 1562 tot stand; Deventer ging i.v.m. de
Opstand niet door.
Macht
van de Landsheer:
deze
macht was beperkt, want:
·
een
nieuwe landsheer aanvaardde de bestaande privileges en vrijheden, gewoontes,
gebruiken en rechten.
·
voor
ingrijpende nieuwe wetgeving werd toestemming gevraagd van de hogere adel en
later ook aan de voornaamste steden.
·
grote
steden mochten eigen keuren maken, en tot op zekere hoogte, eigen recht
kiezen.
-De
vorst was niet alleen hoogste regeerder, maar ook hoogste rechtspraak.
Zijn
eigen hof werkte als plaats van appèl
bij klagers.
Vorst:
·
wetgeving
·
uitvoerende
macht
·
rechtsprekende
macht,
waarvan
hij taken delegeert naar beneden:
·
baljuw,
schout
·
steden
bestuur
·
heerlijkheden
Vorst
heeft recht van oorlog en vrede. In theorie kan hij ieder oproepen voor
krijgsdienst; deze verplichte dienst was meestal beperkt tot drie maanden;
ook was men niet gehouden de vorst buiten de landsgrenzen te volgen. Als
hij roekeloos een oorlog begon, hoefde men hem niet te gehoorzamen.
Na
opkomst van de steden werd de plicht afgekocht. Hiervan huurde de vorst het
aantal nodige mannen.
Ten
tijde van Karel V was het ANDERS:
·
staand
leger
·
hij
heeft voldoende geldmiddelen
·
raadpleegt
niemand bij oorlogsverklaring, laat staan toestemming vragen.
De
vorst voert de vonnissen van de Kerk uit: de kerk wordt rijker en krijgt dus
meer macht.
Inkomsten
van de vorst:
·
deel
boetes door baljuw aan vorst
·
inkomsten
uit domeinen: recht boetes en tolheffing (vooral te water)
·
gewone
beden: werd vaste heffing, 2x per jaar opgebracht, een soort landrente=
botting of SCHOT.
·
buitengewone
beden:
o
bij troonsbestijging
(blijde incomste)
o
in geval van oorlog
o
als vorst ontboden
wordt bij paus of keizer
o
als i.g.v. oorlog hij
gevangen wordt gemaakt, om de losprijs te betalen
o
als hij naar buitenland
gaat om het land te dienen, ten voordele van zijn land
o
bij zijn huwelijk, en
dat van oudste zoon, plus van broer of zuster
Vorst
heeft steeds meer geld nodig, dus gaat hij steeds meer rechten en bezittingen
verpanden.
Steden
en leenmannen geven geld; gewoonlijk wordt het pand niet ingelost.
Staten=standen:
geestelijkheid, edelen en steden.
Oorspronkelijk
hadden zij geen recht tot het oproepen van bijeenkomsten. Dat mocht wel de
vorst.
De
Staten konden zichzelf niet bijeenroepen, dan behalve bij ’t regelen van
huishoudelijke zaken onderling tussen steden en edelen of tussen steden
onderling.
Wanneer
riep de landsheer de Staten bijeen:
o
bij overdracht der
regering (zoals 1555), of wanneer hij zich voor het eerst in het gewest
vertoonde
o
bij het regelen van de
successie, zoals 1549 Pragmatieke Sanctie
o
bij oorlog en vrede,
doch alleen ter kennisgeving
o
bij het maken van
nieuwe en het veranderen van oude wetten
o
voor het toestaan van
beden
Aandeel
in de beden, zoals in 1462:
o
Vlaanderen 1/3
o
Brabant
¼
o
Holland
¼ van Vlaanderen = 1/12
o
Zeeland ¼ van Holland
= 1/48
o
Utrecht, later, op 1/10
van Holland = 1/120
Elke
provincie sloeg het weer om naar de steden, dorpen en vlekken
Aanvankelijk
waren vrij van verponding:
o
het goed van de kerk
o
adel
o
poorters niet belast
als zij goed buiten de steden bezitten
o
‘schamele
gemeente’, zij die te arm zijn.
De
bede werd gedragen door het ‘goed’.
Toen
Karel V meer geld nodig had, werden vrijstellingen opgeheven of beperkt. En
werd (gold voor iedereen) een 10e penning gevraagd van de
inkomsten uit onroerende goederen alsmede accijnzen op bier en wijn.
Provinciale
Regering.
hoofd
van de provincie is de stadhouder.
Soms
bundeling van provincies met één
stadhouder:
o
Holland / Zeeland /
Utrecht
o
Gelderland / Zutphen
o
Friesland / Groningen /
Overijssel
Provincie
heeft eigen Hof of Raad:
o
Utrecht v.a. 1530
o
Gelderland v.a. 1547
o
Holland
1428
Bestuur
van Holland en Zeeland.
1559
WvO stadhouder van H, Z, West-Friesland, Utrecht, Den Briel en Voorne, belast
met
o
de zorg van de
conservatie van de rechten, hoogheid en heerlijkheid van de vorst
o
de zorg voor de
rechtsbedeling in samenwerking met het Hof
o
het handhaven van rust
en orde, ook t.a.v. de Kerk
o
het samenroepen der
Staten, zo dit nodig was
o
de vernieuwing van de
stadsregeringen volgens bestaand gebruik
o
de benoeming van
posten.
o
het onderhoud van
vestingen
o
der weerbaarheid van
het land
Als
kapitein-generaal had hij het opperbevel over de regimenten die binnen zijn
gebied waren gelegerd.
In
alle belangrijke zaken moest hij het goeddunken van de landvoogdes inwinnen,
en haar bevelen gehoorzamen en overleggen met de collegiën van bestuur, die niet door hem waren gekozen.
Zijn
aanstelling was voor onbepaalde tijd.
Dus
in de instructie van 1559:
o
conservatie der
rechten, hoogheid en heerlijkheid van de vorst
o
rechtsoefening: hij is
president van het Hof, hoewel het geen gebruik is de zittingen bij te wonen
o
handhaven van rust en
orde:
o
politietoezicht
o
toezicht houden op de
steden, vooral v.w.b. de financiën.
o
toezicht op kerkelijke
zaken
o
weren van ketterij (en
later ook hulp verlenen aan de inquisiteurs)
o
oproepen van de Staten
en beletten dat ze eigenmachtig bijeenkomen
o
vernieuwing der stadsregeringen:
o
vroedschap (zit voor
het leven, door stad zelf aangevuld)
o
de magistraat:
dagelijks bestuur (burgemeesters en schepenen): telkens voor één jaar, gekozen door stadhouder uit een dubbeltal. Alleen Leiden en
Amsterdam kozen eigen burgemeesters. Na iedere lokale ongeregeldheid wordt de
vorst strakker bij de benoemingen
o
benoeming tot posten:
alleen de kleinere. De hoge posten verliepen via de landvoogdes
o
onderhoud van vestingen
(geen nieuwbouw!). Toen Filips II in 1559 vertrok, had hij geen gezamenlijke
commandant aangewezen. Pas Alva kreeg deze functie.
Krijgsmacht:
samengesteld uit vendels of compagnieën van 100 tot 200 man, onder een
kapitein.
Een
aantal vaandels = regiment onder een kolonel, die bevelen placht te ontvangen
van de stadhouder.
Vanaf
1559 echter geen regimenten, en alle aparte vendels direct onder landvoogdes.
Zo ook de gouverneurs der vestingen.
De
stadhouder genoot geen bezoldiging, en mocht ook geen giften aannemen van
zijn provincie(s).
Hof
van Holland:
o
stadhouder bijstaan
o
hem vervangen bij
afwezigheid
Haar
functie werd van regeringsraad tot een rechtelijk college.
Bij
afwezigheid van de stadhouder: in de praktijk:
·
Staten
bijeenroepen
·
wet
in de steden vernieuwen
·
toezicht
op baljuws en andere officieren
·
ambtenaren
voorlopig aanstellen en de eed afnemen
·
toezicht
houden op dijken, sluizen, wateringen
·
draagt
zorg voor de vestingen en houdt toezicht op de muren van de steden.
Als
de centrale regering een plakkaat uitvaardigt, is het pas geldig als ’t Hof
er kennis van heeft genomen.
Hof=
oorspronkelijk de oude raad van de landsheer. Stond eerst de politieke
bevoegdheid op de voorgrond, gaandeweg werd ze een orgaan die rechtspraak
pleegde.
Tot
1446 behoorde het afhoren der rekeningen van de rentmeesters tot haar
taak.
Tot
1520 ook leenzaken.
Bestuur
der districten van Holland.
Landschap
verdeeld in baljuwschappen. Oorspronkelijk was hij de vertegenwoordiger van
de landsheer of van diens stadhouder.
Behalve
de rechtsmacht was er alleen nog de functie van politie en het maken van
keuren in samenwerking met de welgeboren mannen van over. Keur: men kiest
zijn eigen recht, mits niet strijdig met het gemene landrecht.
Buiten
zijn terrein bleven de steden en de vrije heerlijkheden.
Baljuwschappen
vielen lang niet altijd samen met waterschappen.
De
zorg over waterkeringen werd van ouds het opgedragen aan grafelijke
ambtenaren, plus daarnaast aan de gekozen heemraden. Daarboven komt de
dijkgraaf met zijn college van hoogheemraden: hoogheemraadschap of
waterschap.
Een
baljuwschap omvatte verschillende schoutambachten, waarin de schout de
commissaris van politie plus officier van justitie is.
In
hoge heerlijkheden heette de schout meestal baljuw of drost. Het schoutambt
is erfelijk, en zo vormt hij zijn ambachtsheerlijkheid (=lager dan hoge
heerlijkheid).
Baljuwen
en schouten leefden van de boetes: 2/3 was voor hem, 1/3 voor de graaf.
Stadsregering.
Oorspronkelijk
hadden de steden, net als plattelandsgemeenten, een door de landsheer
aangestelde schout, plus een college van schepenen.
Later:
2 of meerburgemeesters met een vroedschap die de burgerij vertegenwoordigde.
Vroedschap:
sinds de Bourgondische vorsten een gesloten college van 24 tot 40 man, voor
’t leven aangesteld. De Vroedschap benoemde de dubbeltallen, waaruit de
landsheer of zijn stadhouder de jaarlijkse aftredende burgemeesters en
schepenen koos.
Voornaamste
ambtenaar van de stad: de pensionaris, die de regering als raadsman en als
redenaar diende.
Burgemeesters
aanvankelijk van administratieve aard; voor schout en schepenen bleven
wetgeving en rechtspraak.
Het
aantal leden van de vroedschap daalde in de loop der tijd.
De
schepenen worden overal door de vorst gekozen, maar sommige steden (A’dam,
Leiden) hebben een vrije burgemeesterskeuze.
Nadelig
voor het platteland: aantal takken van nijverheid (o.a. bierbrouwerijen)
mocht alleen in steden uitgeoefend worden.
Stad
leende soms op rente. Eigenlijk mocht dit niet van de kerk, maar de inzichten
veranderden in deze.
Er
was:
·
losrente,
die door aflossing van het kapitaal gelost kon worden.
·
lijfrente.
Voornaamste
ambtenaar is de pensionaris
(rond 1407 clerc geheten) of advocaat
der stad (vanuit Vlaanderen). In
de steden van West-Friesland heet hij secretaris.
Functies:
·
advocaat
van de stad in geval van proces
·
woont
de zittingen van de schepenbank bij als adviseur (later in onbruik)
·
spreker
van de stad bij een ontmoeting met de landsheer
·
hij
begeleid de deputatie van de stad naar de dagvaart, en sprak dan voor haar.
Omdat
magistraatspersonen jaarlijks wisselen, terwijl hij permanent is, is zijn
invloed doorgaans zeer groot.
Staten
van Holland.
Bestaat
uit de Ridderschap en afgevaardigden van 6 grote steden.
De
landsadvocaat, tevens pensionaris van de Ridderschap, was secretaris en
spreker der Staten, en was tevens raadsman, vooral in juridische zaken.
Staten
= standen (adel en steden)
Niet
geestelijkheid, omdat ze alhier niet zoveel land bezat. In geval van
waterschap kon bv. de abt wel opgeroepen worden.
De
steden in de Staten waren uiteindelijk: Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden,
Amsterdam, Gouda.
Soorten
Vergaderingen:
·
eigenlijke
Statenvergaderingen, beschreven namens stadhouder en Hof, door de griffier
van het Hof
·
huishoudelijke
Statenvergaderingen, op verzoek van een lid, door de advocaat namens de
Staten zelf.
Vanaf
1572 geschiedt de beschrijving (bijeenroepen) door advocaat en gecommitteerde
Raden.
De
besluiten werden genomen bij overeenstemming: de meerderheid beslist. In
geval van contributie niet, want het betrof immers het toestaan of weigeren
van een verzoek van de vorst en wie tegenstemde hoefde ook niet te
contribueren!
In
Brabant bestond comprehensie: d.w.z. de meerderheid bond de minderheid ook in
zake van contributie.
Het
Landsadvocaatschap
is
als afzonderlijk ambt een vrij late creatie; oorspronkelijk treedt de
griffier van het Hof tevens op als advocaat in zaken voor het land. Hij
beschrijft ook de eigenlijke Statenvergadering.
De
huishoudelijke vergadering wordt dan beschreven door de pensionaris van een
van de steden. In 1525 was er de laatste griffier die tevens landsadvocaat
was.
Daarna
is een afzonderlijke landsadvocaat aangesteld. Vanaf 1569 bleef het ambt open
tot in 1572 Paulus Buys werd aangesteld.
De
werkkring komt overeen met die van de pensionaris van een stad. De advocaat is ambtshalve pensionaris van de Ridderschap;
andere ambten mag hij niet bekleden.
Taken:
·
hij
houdt een register bij van de verrichtingen van de Staten
·
hij
handelt namens hen met de stadhouder / Hof van Holland.
·
hij
reist zonodig naar Brussel en Mechelen om te handelen met de algemene
regering en met de Grote Raad van Mechelen
·
hij
helpt alle processen voeren waarin de provincie betrokken raakt
·
hij
assisteert in het beheer van de gewestelijke financiën.
·
hij
zat de vergadering voor (waarschijnlijk al vanaf 1572), leidde de
beraadslagingen, namen de stemmen op en ontwierpen de resolutiën.
De
verantwoordelijkheid van de landsadvocaat is nauwelijks geregeld, net als die
van de pensionaris van de steden.
Bestuur
en Staten van Zeeland.
De
Staten bestonden uit: (elk één
stem):
·
de
abt van Middelburg
·
de
2 edelen die samen het platteland vervingen
·
de
5 grote steden.
Zeeland
werd beschouwd als een aparte provincie, die evenwel eng aan Holland was
verbonden.
Zeeland
heeft nooit een eigen stadhouder en Hof gehad. De
Oosterschelde was de grens tussen twee districten:
·
Schouwen
en Duiveland
·
Walcheren
en Beveland
Goeree
en Voorne stonden op zichzelf: onbeslist is bij wie ze hoorden: Holland of
Zeeland.
Beide
districten hadden een rentmeester, tevens baljuw. (te Middelburg en te
Zierikzee).
Die
van Zierikzee heeft later het baljuwschap verloren en was alleen nog
rentmeester.
In
criminele zaken had de baljuw meer macht dan in Holland. Boven
de twee baljuws van Zeeland stond de burggraaf: vervanger van de landsheer en
bijna stadshouder. In
1580 overleed de laatste burggraaf en verviel de autoriteit van de burggraaf
aan de Gecommitteerde Raden.
De
steden Middelburg en Zierikzee; later komen daar bij: Reimerswaal, Goes en
Tholen.
De
adellijke geslachten in Zeeland zijn talrijk, van oude oorsprong en machtig.
Onderscheid:
·
eerste
of grote edelen (waren stamhouders van 5 grote geslachten: de Borselens,
Renesses, Cruiningens, bastaards van Bourgondie, markiezen van Bergen op
Zoom.)
·
gewone
edelen
Het
was in Zeeland lastig een Statenvergadering te houden door de geografische
situatie.
Daarom
te Middelburg een kleiner uitvoerend college:
·
de
prelaat
·
de
eerste edele of zijn vertegenwoordiger
·
de
pensionaris van de provincie.
Bestuur
en Staten van Utrecht.
De
Statenvergadering bestond uit 3 leden:
·
prelaten/dekens/kanunniken
van de 5 kerken
·
ridderschap
·
stad
en steden
Sinds
1528 stond Utrecht onder dezelfde stadhouder als H+Z, maar ’t heeft wel een
eigen Raad en Hof.
’t
Platteland werd verdeeld in 4 Kwartieren: Eemland, Nederkwartier,
Overkwartier, stad en lande van Montfoort.
Aan
het hoofd van ieder Kwartier een maarschalk. Zijn ambt is als dat van baljuw
en landdrost elders.
In
1268 en 1304 verdreven de gilden de stedelijke aristocratie uit de stad
Utrecht.
De
dekens of oudermannen van de 21 hoofdgilden (eigenlijke macht) kiezen
jaarlijks 24 raden en die 24 kiezen 12 schepenen.
Eén
van de schepenen heet ouderman en heeft zitting in de raad. De schepenen
kiezen een andere ouderman uit de 24. Deze twee oudermannen hebben de
functies van de burgemeesters in de Hollandse steden.
Deze
situatie heeft geduurd tot 1528.
De
stad Utrecht: de macht van de gilden vervalt geheel aan de landsheer, wiens
stadhouder nu jaarlijks 14 schepenen kiest en 24 raden. Van de schepenen
heten er twee burgemeester. De raden verliezen hun rechterlijke bevoegdheid
geheel.
De
schout (vroeger voogd) wordt nu aangesteld door de vorst en niet meer door de
bisschop.
In
Amersfoort: een schout, twee burgemeesters, 12 schepenen, 12 raden.
Ook
de Staten zijn in 1528 minder machtig geworden.
In
Utrecht 5 ecclesiën, kapittelkerken:
·
St.
Maarten (Domkerk)
·
St.
Salvator of Oud-Munster
·
St.
Pieter
·
St.
Jan
·
St.
Maria
Andere
kerken hadden geen bijzondere rechten
Kanunniken
werden in feite grondbezitters = machtige stand
Vóór
1528: de Staten werden aangeschreven/beschreven door de domdeken en ze
vergaderden in het Kapittelhuis van de Dom.
Ze
kunnen vergaderen wanneer ze willen, zonder oproep van de bisschop.
Karel
V: de bisschop wordt voortaan
door hem benoemd, met goedkeuring van de Paus.
Alleen
de stadhouder of zijn Raad kunnen de Staten aanschrijven, en ze vergaderen
dan op de Kanselarij van het Hof.
Hun
besluiten zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Stadhouder en de Raden.
Ze
worden nauwelijks meer gehoord in zaken van contributie en financiën.
Onder
Karel V en Filips II ook stad en steden als 3e lid: Utrecht, plus
Amersfoort, Rhenen, Wijk en Montfoort.
Tijdens
Karel V heeft de provincie een landsadvocaat, waarschijnlijk als slechts de
geraadpleegde rechtsgeleerde.
Secretaris
der Staten was en bleef de secretaris van het domkapittel.
Na
de Hervorming zijn de posten van advocaat en secretaris samen gaan vallen.
Bestuur
en Landdag van Gelderland.
Gelderland
bestond uit 4 Kwartieren met elk een eigen bestuur en afzonderlijke
dagvaarten:
·
Nijmegen
(vertegenwoordigd door ridderschap en steden)
·
Roermond
(vertegenwoordigd door ridderschap en steden)
·
Arnhem
(de Veluwe) (vertegenwoordigd door ridderschap en steden)
·
Graafschap
Zutphen (vertegenwoordigd door bannerheren, ridderschap en steden)
Een
gezamenlijke landdag werd slechts zelden gehouden: de 4 kwartieren vormden
geen eenheid dan dezelfde landsheer.
In
ieder kwartier hebben ridderschap en steden elk één
stem (in Holland is ridderschap minder talrijk en steden hoger ontwikkeld:
dus de steden hadden daar meer stemmen).
Aan
het hoofd van elk kwartier staat een landdrost met de bevoegdheden van de
Hollandse baljuw. In het Rijk van Nijmegen heet hij burggraaf.
Wie
zijn die bannerheren van Zutphen? Zij zijn onmiddellijke Rijksvorsten, ze
zijn geen onderdanen van de graaf van Zutphen, maar zijn gelijken. Tegenover
de hertog van Gelre voelden zij zich niet onderdanig.
Dan
Karel V 1543: hertogdom bestuurt door stadhouder die de taal spreekt;
daarnaast zullen staan Kanselier en Raden, die functioneren als een Hof, maar
niet die naam dragen, evenals in Brabant.
Toen
daalde de macht van de bannerheren, en waren zij, behalve in rang, gelijk aan
de gewone edelen.
Bestuur
en Landdag van Overijssel.
Oorspronkelijk
3 delen: Twente, Salland en Vollenhove.
In
1528 werd Karel V als landsheer aangenomen.
Op
de landdag hadden de ridders evenveel te zeggen als de 3 steden.(Deventer,
Zwolle, Kampen).
Eerder:
ca. 1446 kwam heel Oversticht onder de bisschop.
De
3 delen (T,S,V) waren niet zo zelfstandig ontwikkeld als die van Gelderland,
omdat ze bij gedeelten aan de landsheer gekomen waren.
Sinds
de 3 delen onder de bisschop staan, hebben ze drosten, die schouten en
ammannen onder zich hebben.
Er
waren in de 15e en 16e eeuw geen kwartiervergaderingen.
Wel
ontwikkelde zich langzaam een landdag voor het gehele gewest.
De
edelen zijn allen leenmannen van de bisschop. Er zijn geen ‘bannerheren’.
De
3 grote steden waren bijna onafhankelijk.
De
Landdag werd bijeengeroepen door de bisschop (vanaf 1528 door de stadhouder),
en oudtijds gehouden op de Spoolderberg, en daar soms ook nog onder Karel V, maar
meestal in één
van de 3 grote steden.
De
Landdag: de 3 steden elk 1 stem, de ridders samen 3 stemmen (niet verdeeld
over de kwartieren).
Stadsbestuur
in Overijssel: iets anders dan in Holland: bv. Deventer: oudsher = bestuur:
rechter (schout) en schepenen. In 1358= 2 burgemeesters, 10 schepenen en
gemeenteraad (helpers van de schepenen)
In
1397 treffen we in Deventer aan:
·
2
magistri civium
·
10
scabini
·
12
consules
Aan
het bestuur nemen ook deel:
·
deken
en kapittel van de hoofdkerk (Lebuïnus)
·
de
gemeenslieden, die de 8 straten vertegenwoordigden (12 per straat). Dezen
kiezen raad en schepenen.
Zwolle
en Kampen lijken hier veel op.
Bestuur
en Landdag van Friesland.
Friesland
was verdeeld in 3 goën,
ieder weer verdeeld in grieten, plus een aantal niet zeer aanzienlijke
steden.
In
de steden was de regering bijna zoals in Holland.
Aan
het hoofd van een grietenij stond de grietman, met ongeveer de bevoegdheden
als schout en baljuw elders.
Iedere
‘go’ had een eigen volksvertegenwoordiging; daar verschenen:
·
volmachten
der dorpen (soms per grietenij)
·
afgevaardigden
van de steden
·
enige
prelaten
·
enige
edelen
De
Landdag was een samenkomst der 3 go-vergaderingen; ieder had een stem.
Friesland
kende geen leenwezen en geen bevoorrechte standen.
Wel
is er maatschappelijk verschil: boven het gemeen staan:
·
edelingen
·
hovelingen
·
heerschappen,
doch
zij hebben geen speciale voorrechten.
Wat
overging naar Karel V: 3 oude goën
(gouwen):
·
Oostergo
·
Westergo
·
Zevenwolden
De
Gouwen waren verdeeld in grietenijen (hoofd=grietman, als schout), en de
grietenijen weer in dorpen.
Steden
hoorden niet bij een grietenij, maar wel bij gouw.
Stadsbestuur:
·
1
olderman
·
4
burgemeesters
·
2
raadslieden
·
6
schepenen
Bovendien
was er een gezworen gemeente van 13 personen, die de overheid koos, en als
vroedschap fungeerde.
De
regering op het platteland was geheel democratisch.
Boven
al deze vergaderingen heeft tijdelijk de vergadering der Zeven Zeelanden bij
de Upstal-boom (bij Aurich in Oostfriesland) gestaan, die Keuren maakten voor
alle Friese gouwen. (overkeuren).
Het
stemrecht werd gaandeweg beperkt tot betalers van belasting voor grondbezit.
Tevens
werd ’t gewoonte een vertegenwoordiging naar vergaderingen te sturen.
Bestuur
en Landdag van Groningen.
Groningen
is:
·
één
aanzienlijke stad met onderhorige landstreken
·
drie
kwartieren, samen de Ommelanden.
Grote
verschil met Friesland was, dat Groningen één
aanzienlijke stad had, en Friesland alleen een aantal niet aanzienlijke
steden.
Een
landdag van de provincie is zelden bijeengekomen.
Het
oorspronkelijke zeer democratische platteland had Groningen praktisch net als
Friesland.
Stad
Groningen in de 14e eeuw:
·
burgemeesteren
(als schout)
·
Raad
(als schepenen)
·
Wijsheid
(als Vroedschap)
Ommelanden:
3 kwartieren: waarin alleen de grondbezitters stemhebbend waren
·
Hunsingo
·
Fivelgo
·
Westerkwartier
Voorrechten
van de stad:
·
bezit
Goorecht en de Oldambten (veroverd in 1401)
·
grote
invloed op de rechtspraak in de Ommelanden
·
Stapel
en nering: alle handel moest eerst in de stad worden aangeboden.
Dus:
bierbrouwerijen e.d. alleen in de stad! Dit gaf vaak conflicten.
In
de Opstand koos de stad voor de koning, en de Ommelanden voor de Opstand.
Er
was zelden een Landdag.
Tijdens
Karel V heeft Groningen dezelfde stadhouder als Friesland, Drenthe en
Overijssel.
Bestuur
en Landdag van Drenthe.
Regering
platteland als Friesland. Steden waren er niet.
Onder
Karel V behield na de overdracht van Gelre, Drenthe zijn privileges en
zelfstandigheid, (Maar had onder de Republiek geen stem!)
Hoofd
van het gewestelijk bestuur is de landdrost.
Adel
= afzonderlijke stand, doch lage afkomst en niet rijk.
Op
Landdag: adel 1 stem, en eigenerfden 2 stemmen.
Drenthe
kon bijna zonder Landdag: de landdrost met 24 rechters deden alles!
Staten-Generaal.
Werden
soms bijeen geroepen, doorgaans te Mechelen of Brussel om:
·
voorstellen
van beden aan te horen
·
over
plakkaten en maatregelen van algemeen belang te adviseren
·
plechtige
handelingen van de regering bij te wonen
Zij
vormden niet één
lichaam, maar bleven afzonderlijk beraadslagen en besluiten, en waren tot
niets verbonden waarin zij niet zelf hadden toegestemd.
Vóór
de troebelen zijn zij eigenlijk alleen een bijeenkomst van Provinciale
Staten, en het is de vorst die zo´n bijeenkomst bijeenroept.
De
SG heeft niet meer rechten dan de provinciën al hebben.
Oudste
voorbeeld van bijeenroepen door de landsheer is 1465, vanwege de oorlog
tussen Bourgondië
en Frankrijk en de beden. Aanwezig waren Vlaanderen, Brabant, Henegouwen,
Holland en Zeeland.
Karel
V riep ze eventueel vaker samen ter bevordering van de eenheid van de
gewesten. Filips II vermeed ´t zo veel mogelijk (uit vrees!).
Algemeen
Bestuur, Raad van State.
Sinds
1531 berustte het algemeen bestuur bij de landvoogd, bijgestaan door een Raad
van State (alleen raadgevend, en wisselend van samenstelling.)
De
landvoogd regeerde d.m.v.:
·
Geheime
Raad
·
Raad
van Financiën.
Vóór
1531 was er de oude Bourgondische bestuursinrichting, met aan het hoofd een
eerste minister, de kanselier van Bourgondië.
RvS,
GR en RvF zijn in België blijven bestaan tot de Franse Tijd.
RvS:
advies geven over belangrijke maatregelen van de regering.
Geheime
Raad.
Heeft
toezicht over het rechtswezen en het beleid van de politie. Zij was een
regeringsraad en moest zich onthouden van alle rechtspraak. Zij bestond uit
10 of 12 rechtsgeleerden.
De
voorzitter had dagelijks contact met de landvoogd.
·
oppertoezicht
en beleid van justitie en politie, plus
·
ontwerpen
van plakkaten en ordonnantiën,
·
privileges,
handvesten en octrooien
·
verlenen
van gratie of remissie van straf (doch geen rechtsmacht!!!!!)
Raad
van Financiën.
Draagt
zorg over het geldwezen van de Staat, is
dagelijks actief.
Ze
bestond sinds 1517.
Krijgswezen.
De
landsheer heeft geen staand leger, wel 3000 ruiters: de benden van
ordonnantie.
Wel
zijn er de garnizoenen in de vestingen. Een kapitein-generaal werd slechts
onder buitengewone
omstandigheden aangesteld. In
ieder gewest was de stadhouder de kapitein-generaal over de troepen in zijn
gebied gelegerd.
De
gouverneurs der vestingen stonden onder de landvoogd of de kapitein-generaal.
In
oorlogstijd wierf een overste, meestal een Duitse edelman, troepen. Hij moest
ze betalen uit zijn soldij of pensioen, vandaar de naam ‘pensionaris’.
Als
er oorlog in het voorjaar werd verwacht, nam men in het najaar al troepen
aan, die wartgeld (wachtgeld) kregen, = ½ geld.
De
kleine garnizoenen in de vestingen stonden onmiddellijk onder de regering in
Brussel (om stadhouders in bedwang te houden). Wèl staand: benden van ordonnantie: onder Karel V 15 stuks, tezamen 3000
ruiters. Aan het hoofd de hoogste edelen (o.a. WvO). De benden mochten niet
in het buitenland ingezet worden.
Zeewezen.
In
tijd van vrede geen oorlogsvloot. Zo nodig huurde men koopvaardijschepen, om
ze verder uit te rusten (want was al gedeeltelijk zo vanwege de zeeroverij),
want in oorlogstijd was er toch al weinig handel. Afzonderlijke
oorlogsschepen pas in de 17e eeuw.
Hele
beleid viel onder een admiraal-generaal (Holland wilde dat dit alleen door
stadhouder werd gedaan).
Rechtspraak.
Na
de vorst: baljuw / drost / schout, plus de schepenen.
Apart
staan de
·
hoge
heerlijkheden
·
steden.
Geestelijkheid:
had eigen rechters naar eigen canoniek recht.
Hoofd
van het rechtswezen binnen de provincie: Raad of Hof.
Rechtspraak
in Holland en Zeeland.
platteland:
schout en schepenen, in eerste aanleg in burgerlijke zaken. Beroep was daarna
mogelijk bij baljuw en zijn mannen, die tevens in eerste instantie
rechtspraken in lijfstraffelijke zaken.
steden:
schout en schepenen: eerste aanleg in burgerlijke en lijfstraffelijke zaken.
Van
deze banken: beroep in alleen burgerlijke zaken bij Hof van Holland.
Rechtspraak
in Utrecht.
platteland:
schepenrecht, alleen in civiele zaken.
steden:
civiel en crimineel.
Sinds
1530 is Hof hoogste, PLUS:
·
criminele
zaken van platteland
·
appèl
civiele zaken
·
aan
civiele zaken in 1e instantie.
Rechtspraak
in Gelderland.
De
Kwartieren van Gelre waren in ambten verdeeld, met ieder hun nedergerechten
of banken, meestal met criminele en civiele rechtspraak in 1e
aanleg. (bij uitzondering waren er schepenbanken).
De
Overbetuwe en de Veluwe hadden hun eigen appellatie-gericht.
De
steden hadden schepenrecht: geen eigenlijk appèl.
Wel gingen echter mindere steden bij een rechtbank van een aanzienlijker stad
(bv. Zutphen) vonnis halen.
Het
Hof, in 1547 door Karel V hersteld, had geen mogelijkheid tot appèl.
Hof:
geen appèl
in civiele zaken, wel criminele rechtspraak in eerste instantie (Veluwe).
Rechtspraak
in Overijssel.
Platteland
van Overijssel verdeeld in drostambten, en die weer in schoutambten (civiel
en crimineel)
Grote
steden: civiel en crimineel.
Kleinere
steden: civiele zaken met beroep op rechtbank in een van de 3 grote steden.
Wie
niet binnen bereik van genoemde rechtbanken viel, werd gevonnist door de Hoge
Bank.
Beroep
was mogelijk op de Landsklaring.
Lantrecht
= lage bank = schoutambt.
Steden:
3 grote: civiel en crimineel
In
kleine steden alleen civiel, met appel op rechtbank van een van de 3 grote
steden.
Apart
was: de Hoge Bank:
·
over
edellieden
·
tussen
steden en landsheer
·
tussen
steden onderling
·
ambtenaren
wegens dienstvergrijp
Voor
gehele platteland: beroep mogelijk op de grote landklaring.
Karel
V probeerde Hof opnieuw in 1553, doch Overijssel hield vast aan privilegiën,
zodat ook na 1581 het Hof niet functioneerde.
Rechtspraak
in Drente.
-
Kleine civiele zaken:
bij nedergerechten of rochten (gerechten van schout, keurnoten en buren)
-
Alle overige zaken op
de gospraken van de dingspelen.
-
Appèl van beide: op de lotting (=lot-ding = volksgeding) der 24 etten
Drente:
verdeeld in 6 dingspelen en die weer in kerspelen: 3-delige rechtspraak
-
in de kerspel = rochten
-
in de dingspelen:
gospraken
-
in ’t gebied van de
24 etten (=rechters) = hele
provincie
Rochten:
schout en 3 buren, plus twee keurnoten als bijzitters van de schout.
Na
uiteenzetting wijzen de 3 buren (zekeren) de zaak aan 7 andere buren, die een
verslag der feiten geven en daarop een getuigenis geven omtrent het toe te
passen recht.
Daarna
wijzen de drie ‘zekeren’ het vonnis.
Het
geheel in Drente is heel oud, behalve dat tijdens Karel V de voorzitter van
de etstoel de landdrost is (= hoofd van gewestelijk bestuur)
Rechtspraak
in Groningen.
-
rechter (dit zijn
bezitters van heerden), in Westerkwartier heet hij Grietman.
-
zwaardere zaken plus
appèl
door hovetmannen = stadsrechtbank
In
de stad geen schepenen.
De
regering van de stad is: (ook rechtspraak)
-
4 rekenmeesters (later
burgemeesters)
-
12 oldermannen of raden
-
Nedergerecht
= 1 burgemeester en 3 raden
-
Volle gerecht = voor
zwaardere en appèlzaken.
Rechtspraak
in Friesland.
Platteland:
-
geringe zaken =
dorpsrechter
-
grotere civiele zaken =
grietman (door landsheer gekozen)
Stad:
burgemeesters en regeerders: als de grietman.
Criminele
zaken: Hof (al vanaf 1494, en door Karel V bevestigd).
Het
Friese Hof (vergaderde vanaf 1527 dagelijks) had goede reputatie, omdat ze
onafhankelijk was van de Staten.
Algemeen
rechtsgebied.
In
de Nederlanden was door Filips de Goede in 1446 een Grote Raad ingesteld, die
in 1503 definitief in Mechelen was gevestigd.
Optimaal
werkte ze niet, omdat er in de meeste provincies weerstand was. In
het noorden maakten Holland en Zeeland er wel gebruik van.
Doel
van de Grote Raad:
-
bevordering van de
eenheid van de Nederlanden
-
einde maken van beroep
op parlement Parijs, door vooral Vlaanderen en Artois
Grote
Raad onder Karel V:
-
5 geestelijke raden
-
7 wereldlijke raden
Grote
Raad:
-
rechtspraak over alle
personen die onder geen andere rechter stonden
-
soms eerste aanleg
-
veel beroepszaken
-
geen beroep in
criminele zaken: de dader had toch al ‘bekend’.
Appèl
op Grote Raad kan niet, eventueel wel revisie.
Wetgeving
en Rechtspraak in criminele zaken.
In
1570 ordonnantiën over alle Nederlanden:
·
verdachte
niet zonder bevel van rechter in hechtenis, tenzij op heterdaad betrapt
·
binnen
24 uur (ten hoogste 3x24 uur) vindt ondervraging plaats
·
bij
belijdenis of volledig bewijs volgt onmiddellijk het vonnis. Geen belijdenis,
maar bewijs is genoegzaam gebleken: pijniging tot bekentenis volgt.
·
extraordinairlijke
procedure: de staat vervolgt door schuld zelf actief te zoeken cq. bewijs te
krijgen; er is dan geen afkoop mogelijk
·
appèl
niet toegelaten, eventueel wel gratie door de landsheer (later ook door
ondergeschikte overheden)
Maar
de woelige tijd (1570) dwarsboomde een goede invoering, en werd in de
Pacificatie van Gent geschorst.
Vervolg
extraordinaris proces:
·
onderzoek
naar schuld
·
eis
van de overheid
·
bij
bewijs geen bekentenis nodig
Bij
ordinaris proces:
·
eis
van de klager
·
antwoord
beklaagde
·
repliek
klager
·
dupliek
beklaagde,
·
dan
pas stukken en getuigen
·
bekentenis
altijd nodig, eventueel via de pijnbank
Van
oudsher: geen appèl bij criminele
vonnissen, want er was bekentenis, hoe dan ook.
Zes
lijfstraffen:
1.
zwaarste: verbeurte van lijf en goed
2.
doodstraf zonder verbeurte van goed
3.
eeuwige ballingschap, met of zonder verbeurte van goed
4.
verminking (afkappen rechterhand, afsnijden oren)
5.
openbare geseling met verbanning (vaak met brandmerking)
6.
openbare tentoonstelling met of zonder verbanning
Gevangenisstraf
niet, alleen in geval van preventieve hechtenis.
Onder
Karel V: soms verwezen naar de galeien in de Middellandse Zee; later tucht-
en werkhuizen.
Burgerlijke
wetgeving.
Oorspronkelijk
gebaseerd op oude landkeuren en stadkeuren van Germaanse en Frankische
oorsprong.
Daarom
tijdens Karel V en later naar Romeins Recht, van supplementair naar ordinair.
Veranderingen
gedurende de troebelen.
Aanloop
Opstand:
·
Hoge
Adel: tegen Granvelle, die om de aangewezen organen regeerde
·
gewone
Adel: door scherpere geloofsvervolgingen: Compromis
·
gewone
volk: Beeldenstorm
Komst
Alva
·
als
kapitein-generaal
·
kon
eventueel als landvoogd optreden, hetgeen geschiedde.
Na
Alva:
·
regering
onveranderd, alleen: Raad van Beroerten om onlust van 1566 te bestraffen.
Deze Raad is nooit afgeschaft, maar onder Requesens verlopen.
Na
Jemmingen achtte Alva de tijd rijp voor een nieuw belastingsysteem:
·
1%
van alle vermogens voor eens; deze maatregel ging door
·
5%
van de verkoop van onroerende goederen voor altijd; voorlopig afgekocht voor
twee jaar, maar geen vervolg door de troebelen
·
10%
van de verkoop van roerende goederen; voorlopig afgekocht voor twee jaar,
maar geen vervolg door de troebelen
Het
nieuwe bewind in Holland en Zeeland.
·
1572:
H+Z erkenden alleen de vorige stadhouder WvO als wettige vertegenwoordiger
van de landsheer.
·
1573:
naast WvO werd ingesteld: Raad van Finantie, en Raad van Admiraliteit
·
1575:
H+Z verenigen zich, met WvO als Hoofd en Hoogste Overheid, i.p.v. de drie
oude Raden werd de Landraad opgericht, maar op verlangen van WvO door
Gecommitteerden uit de Staten vervangen
·
1576:
Prins kreeg aan zijn zijde: drie afzonderlijke collegiën van Gecommitteerden:
Holland, Zeeland en West-Friesland. De Prins had de rol van Landvoogd. Het
Hof (in 1572 opnieuw opgericht) verloor een deel van zijn politieke macht.
De
opgestane steden kwamen in juli 1572 in Dordrecht samen:
·
WvO
werd weer stadhouder
·
Lumey
luitenant Zuiderkwartier
·
Sonoy
luitenant Noorderkwartier
·
gereformeerde
en katholieke religies vrij in de uitoefening: al in 1573 te niet gedaan.
Gezag
van landvoogd/Raad van State/andere collegiën, nu naar Stadhouder en Staten.
Pacificatie
van Gent.
8-11-1576:
WvO kreeg van H+Z de volle macht, totdat na vertrek van de Spanjaarden de
Staten-Generaal anders zou beslissen.
Maart
1576: Requesens sterft, hij had Berlaymont en Mansfeld tot zijn opvolgers
benoemd, doch de Raad van State nam het bewind in handen.
Besluiten
van de Pacificatie:
·
algemene amnestie
·
herstel onderlinge vrije
verkeer
·
samenwerking tot
verdrijving van de Spanjaarden
Verder:
·
schorsing van de
plakkaten t.a.v. de ketterij
·
in H+Z bleef de
katholieke eredienst verboden
·
in de katholieke
provincies was de gereformeerde eredienst verboden
·
geloof was vrij
Scheiding van
Noord en Zuid.
01-1577: Unie van
Brussel door de katholieke gewesten: wèl
bevestiging van de Pac. van Gent, maar ook poging aartshertog Matthias de
leiding te geven.
02-1577: Don Juan nam
de pacificatie aan bij het Eeuwig Edict. H+Z weigerden hem te erkennen. Don
Juan pleegde verraad door de inname van Namen, en de mislukte aanslag op
Antwerpen. Nu verschenen H+Z weer in de Staten-Generaal.
24-09-1577: WvO in
Brussel
11-12-1577: de 17
gewesten sloten: “De Nadere Unie van Brussel”:
·
De Pacificatie werd
bevestigd
·
H+Z zegden toe de anderen
niet te hinderen in de vrije uitoefening van de katholieke eredienst
17-12-1577: Matthias
nam de 30 artikelen van de Staten-Generaal aan om landvoogd te worden.
01-1578: Door het
Eeuwig Edict had Don Juan de Spaanse en Italiaanse troepen weg moeten zenden,
doch bij Genua maakten ze rechtsomkeert en kwamen ze o.l.v. Parma weer terug.
Ze vernietigden de Staatse troepen bij Gembloux in januari 1578.
07-07-1578: ontwerp van
religievrede: overal waar 100 huisgezinnen een van beide godsdiensten wilden uitoefenen, was deze toegestaan, doch de
meeste provincies zagen dit niet zitten.
30-08-1578: Anjou
krijgt van de Staten de titel: Beschermer der Nederlandse Vrijheid, maar vele
katholieken wilden liever terug onder Filips dan onder de Geuzen.
01-10-1578: Don Juan
sterft, en Parma treedt in zijn plaats als landvoogd. Parma had zich poeslief
opgesteld: hij bevestigde de Pacificatie en het Eeuwig Edict etc., BEHALVE:
er kwam een verbod van elke andere dan katholieke religie. De gewesten die
zich binnen drie maanden aanmeldden zouden onder de gunstige voorwaarden
overgaan. Wie later kwam: minder gunstig, wat Brabant en Vlaanderen later
merkten.
De godsdienstkwestie
werd het struikelblok tussen Noord en Zuid!
01-1579: Unie van
Utrecht: H+Z, Gelderland + Zutphen, Utrecht en Ommelanden
04-02-1579: Gent er
bij, plus
23-03-1579: enige
steden en grietenijen van Friesland, plus
11-04-1579: Venlo, plus
10-07-1579: Ieperen,
plus
29-07-1579: Antwerpen,
plus
13-09-1579: Breda, plus
01-02-1580: Brugge en
het Vrije, plus
16-02-1580: Lier, plus
11-04-1580: Drente.
17-05-1579: Unie van
Atrecht: zij verzoenden zich met de Spaanse regering: Henegouwen, Artois,
Rijsel, Douai en Orchies.
15-03-1580: WvO
vogelvrij verklaard
26-07-1581: besluit tot
afzwering Filips II. De Afzwering geschiedde door:
·
Brabant
·
Gelderland
·
Vlaanderen
·
Holland
·
Zeeland
·
Friesland
·
Mechelen
·
Overijssel
·
Utrecht
Grondvesting
der Republiek
Anjou was een
mislukking. Nu wilde men WvO als graaf, in de functie van landsheer, doch
voordat het zover was, werd hij vermoord. Zoon Maurits kwam niet
in de plaats van zijn vader. Wel stelden de SG hem aan het hoofd van de RvS. Opnieuw zoeken naar een
landsheer: via Elizabeth I: graaf van Leicester. Zij zond mede 4000
voetvolk en 400 ruiters; als onderpand kreeg zij Den Briel, Vlissingen en Rammekens.
Haar bezwaar tegen de
regering van de Republiek: de RvS had te weinig macht, en de gedeputeerden
van de SG te weinig ruimte. Leicester dwong meer
macht af en die was groter dan die van Matthias, Oranje of Anjou. De Staten moesten wel
nieuwe belastingen goedkeuren, en besliste over oorlog en vrede. Maar Leicesters streven
naar het stadhouderschap ging niet door, omdat H+Z, net voor Leicesters
komst, Maurits als zodanig aanstelden.
Leicester meende de
landen te kunnen regeren buiten H+Z om. Er rezen hevige geschillen met de SvH
hierover:
·
religie: Holland wilde
dit per provincie regelen, Leicester nationaal
·
handel: Leicester wilde
alle handel op de vijand staken
·
plus: Leicester kreeg de
opdracht van Elizabeth I de vrede met Spanje te regelen
April 1588 deed
Leicester afstand van zijn gezag, en de Republiek was gevestigd. Men stopte
met het zoeken van een nieuwe landsheer, en besloten de Geünieerde Provinciën
zich zelf te gaan regeren als een republiek in een bondsstaat in de naam
Republiek der Verenigde Nederlanden.
De UvU werd nu een
soort grondwet, en de SG werden een congres van gezanten van soevereine
machten.
Wel was er nog overleg
met Albertus en Isabella in het Zuiden over hereniging, maar ’t Noorden had
zich de zelfstandigheid te zeer eigen gemaakt.
De Republiek tot
de dood van Willem II.
De SG
vertegenwoordigden de delen van de gemenebest van de Republiek (behalve
Drente). Vanaf 1583 vergaderden zij in Den Haag, en was sedert 1593 permanent
bijeen, waardoor de RvS als uitvoerend bewind zwakker werd.
Sedert 1579 eigenlijk
twee Generaliteiten:
·
op grondslag van de
Pacificatie van Gent
·
op grondslag van de Unie
van Utrecht,
die spoedig
samenvielen.
In de Unie was geen
plek voor Brabant, hoewel Breda claimde van wel. Drenthe werd ondanks
vele pogingen niet toegelaten als aparte 8e provincie.
De SG was meer een
congres van gezanten dan een wetgevende vergadering. Iedere provincie stuurt
zoveel mensen als ze wil, en voor ze lang ze wil. Vanaf 1624 konden geen
krijgslieden deelnemen: omdat ze te afhankelijk waren van de
kapitein-generaal. De afgevaardigden
hadden van ouds geen instructies meegekregen omdat ze toch moesten overleggen
met hun committenten.
Het voorzitterschap
wisselt per week tussen de provincies vanaf 1576. Belangrijk was de
griffier, weliswaar geen stem, maar wel voor het leven benoemd. Iedere provincie had in
de SG één stem.
De Bevoegdheid
der SG.
Deze was niet duidelijk
afgebakend.
De Republiek was tot
het vertrek van Leicester een bondsstaat, daarna tot 1618 een statenbond.
Na 1618 zijn er
geregeld twee partijen.
De grens tussen de
bevoegdheden van de SG en die der Provinciale Staten werd bepaald door de UvU,
maar de UvU liet veel onbeslist.
Over de
buitenlandse politiek.
De SG verklaren de
oorlog en sluiten vrede of bestand, sluit tractaten, gaan verbonden aan en
hebben het bestuur over de gehele diplomatie.
Uitzonderingen nà
de troebelen:
·
Holland in zake visserij
en handel met buitenlanders.
·
Holland / Engeland: Acte
van Seclusie 1654.
Voor geheime
diplomatieke onderhandelingen was de SG te groot, en de RvS niet geschikt:
tot 1627 zaten er 1 of 2 Engelsen in. Daarom werden
‘secrete besognes’ ingesteld: de landsadvocaat van Holland en 7 man (uit
iedere provincie één),
zoals:
·
1585 met Elizabeth
·
1607 met Aartshertogen.
Tijdens FH werden alle
geheime zaken behandeld in het kabinet van de stadhouder, inclusief
afgevaardigden, met volmacht, van de generaliteit.
Over het
defensiewezen.
Vanuit de UvU:
gemeenschappelijke verdediging, zowel te land als te water. Artikel 8 van de UvU
stelde gemene dienstplicht in het vooruitzicht, maar dat ging niet door.
De SG oefenden hun
bevoegdheid te land uit d.m.v. de RvS. Dit systeem werd betaald vanuit de gemene
middelen van de Generaliteit. Dit werkte niet goed, daarom voerde men
repartitie in: iedere provincie nam de betaling van een zeker aantal troepen
voor haar rekening en bood deze aan de Generaliteit aan, incl. officieren t/m
de rang van kolonel. Op den duur werkte dit
ook niet goed, want ’t leek of de armee uit 7 legers bestond. Dit bleek, toen in 1650
meer troepen van zijn repartitie afdankte dan de Generaliteit had bepaald. Eerder hadden Zeeland
(1626) en Friesland (1630) naar eigen dunk troepen willen afdanken, wat juist
Holland voorkwam.
Soms nog wierf de RvS
zelf troepen, maar meestal liep dit via een vreemdeling, die met ontvangen
geld zelf troepen monsterde.
Ook over het zeewezen
hadden de SG het oppertoezicht.
Maurits had als
admiraal-generaal een ‘College van Superintendentie”naast zich
(1588-1593), om de zaak aan de RvS te onttrekken. In 1593 verviel dit
college en werden in 1597 de colleges van Admiraliteit tot een 5-tal
vermeerderd. Deze 5 staan
onmiddellijk onder de SG.
Over de financiën
der Generaliteit en over het muntwezen.
Landelijk kwamen de SG
geld te kort door een tekortschietend belastingstelsel. Daartoe werd tijdens
de vergadering van de Nadere Unie van 1583 besloten tot een quotenstelsel. Volgens het
quotenstelsel betaalden in 1594 alleen Holland, Zeeland, Utrecht en
Friesland; de andere provincies waren in handen van de vijand of er mee in
strijd. In de loop van 1594
ging Stad en Landen meebetalen, en sedert 1608 ook Overijssel en
Gelderland.
Het quotum is volgens
vaste regel gesteld op 10-12-1612: van iedere 100.000 pond betaalt:
ponden
schellingen penningen
·
Gelderland 5.500
·
Holland
57.142
17
2
·
Zeeland
11.000
·
Utrecht
5.714 5
8 ½
·
Friesland
11.428
11
5
·
Overijssel
3.500
·
Stad en Lande 5.714
5
8 ½
(Geld: pond= 20
schelling; 1 schelling = 12 penningen)
1616: Zeeland met 2%
verminderd, welk werd omgeslagen over alle 7 provinciën (dus ook Zeeland).
1622-1634: Gelderland
en Overijssel tijdelijk verminderd met resp. 4 ¼ en 2 ¼ %.
Vanaf 1634 bleven de
verhoudingen gelijk: (gulden = 20 stuivers. 1 stuiver=12 penningen)
guldens
stuivers penningen
·
Gelderland
5
12
3
·
Holland
58
6
2 ¼
·
Zeeland
9
3
8
·
Utrecht
5
16
7 ½
·
Friesland
11
13
2 ¾
·
Overijssel
3
11
5
·
Stad en Lande 5
16 7
½
Het zeewezen heeft
eigen belastingen: convooien en licenten.
·
convooibrieven: (reeds vóór 1572 door WvO uitgegeven): vrijbrieven
aan koopvaarders tegen de Watergeuzen.
·
licenten: opbrengst van
de vergunning om op de vijand handel te drijven (vanaf 1573)
In 1577 werden deze
belastingen van H+Z overgenomen door de SG.
Convooibegeleiding is
ook: samenvoeging hele eskaders, begeleid door oorlogsschepen.
Na de Vrede van Munster
bleven beide belastingen gehandhaafd en kregen intussen het karakter van in-
en uitvoerrechten. Op den duur (?) was de
opbrengst onvoldoende en moest de SG er op toeleggen.
Muntwezen: Artikel 12
der UvU: geeft aan de SG het recht van de munt en zegt dat deze op algemene
voet moet worden geregeld. Doch daar is niet van gekomen: tot het einde der
Republiek bleef alles bij het oude, alleen werd op de munten een merk gezet
dat ze tot uniemunt stempelde
Soevereiniteit SG
over de Generaliteitslanden.
De SG bestuurde de
veroverde landstreken van Vlaanderen, Brabant en de Landen van Overmaze. Zij was hier absoluut
soeverein en tegelijk vertegenwoordiging. Ze hebben er dus de
wetgevende macht en leggen er (stevige) belastingen op. Door zware accijnzen
belemmerde men er het fabriekswezen uit oogpunt van concurrentie met de 7.
De SG had hier ook het
opperrechtsgebied:
-
Raad van Vlaanderen in Middelburg
-
Raad van Brabant in Den Haag, incl. de Landen van Overmaze
In Maastricht werd de
soevereiniteit gedeeld tussen SG en het bisdom Luik. Hetzelfde gebeurde t.a.v.
Wezel, Rijnberk en andere Duitse steden waar SG bezittingen had.
SG had ook toezicht op
de compagnieën in Oost en West; de octrooien moesten steeds verlengd
worden zodat SG een vinger in de pap hield.
SG en geschillen
tussen provincies en tussen leden van provincies.
En bij goedvinden van
provincies mocht ze enige rechten uitvoeren, die eigenlijk aan de Provinciale
Staten voorbehouden waren. De SG had ingeval van
geschillen in deze de uitspraak. Meerdere malen moest
hiervoor de SG in actie komen, in Friesland, in Overijssel; tussen Stad en
Ommelanden was ook geregeld ingrijpen nodig, zelfs zo dat in 1600 een kasteel
aldaar gebouwd werd om afspraken af te dwingen.
Rechtspraak had SG
overgedragen aan de RvS.
Soms stelde de SG een
gedelegeerde rechtbank aan ter berechting van delicten tegen de Generaliteit.
Zo ook i.h.g. van
Oldenbarnevelt; hierbij twee punten over de gang van zaken:
·
was dit wel een delict
tegen de generaliteit?
·
de rechtbank bestond niet
uit rechtsgeleerden, maar uit persoonlijke vijanden van Oldenbarnevelt.
In zake het zeewezen
werd rechtgesproken door gedelegeerde rechters uit de admiraliteitscollegiën.
Raad van State.
Algemeen Bestuur van de
Republiek bij instructie van 12-04-1588.
Hij bestond uit:
·
1 of 2 Engelse leden (tot
1627)
·
stadhouders der provinciën
·
12 leden door provincies
afgevaardigd.
Taken:
·
onderhouden der tractaten
met vreemde mogendheden, en bewaren goede verstandhouding met de
naburige
volken.
·
opperbevel in
krijgszaken, en liet zijn besluiten door kapiteins-generaal en admiralen ten
uitvoer
leggen.
·
beheer van het financiënwezen der Generaliteit.
·
oefende de rechtsmacht
der Generaliteit uit.
Door de SG werd
veelvuldig inbreuk gemaakt op deze bevoegdheden.
Historie RvS.: Onder de landsheer was
de RvS een adviserend lichaam, dat alleen uitvoerend optrad als de landvoogd
ontbrak. In 1588 had men echter
een regerend orgaan nodig, maar de RvS heeft dit niet goed kunnen waarmaken
door: de vreemde samenstelling:
·
2 Engelsen, door verdrag
1585 met Engeland, en eerst ook nog de Engelse opperbevelhebber van de
Engelse hulptroepen. In 1616 werden de pandsteden (Den Briel, Rammekens en
Vlissingen) tegen geld ingeruild, waardoor de Engelsen het recht van zitting
kwijtraakten, doch één
gezant bleef nog tot aan zijn vertrek in 1627.
·
de stadhouders
·
12 leden van de
provincies, door de SG aangesteld: H 3x, Geld/Z/Fr/ elk 2x, de andere 1x: Gr/Utr/Ov.
Hoofdelijke stemming,
er had overeenstemming plaats.
Bij instructies van
1588 was t.a.v. buitenlandse Zaken de bevoegdheid van de RvS ingekort. Was in
1584 nog dat de RvS tractaten kon sluiten en veranderen behoudens toestemming
van de SG, in 1588 is het: onderhouden van de tractaten, en van een goede
correspondentie met het buitenland, dus van wetgevend naar uitvoerend.
Dit dus vanwege de
Engelse leden!!
De briefwisseling met
de buitenlandse mogendheden kwam zo in handen van de landsadvocaat van
Holland en van de griffier der SG.
Zo ging de gehele
diplomatie van de RvS naar het ‘secreet besogne’ van de SG.
De RvS voert het
militair beheer.
Maar de SG mocht hier
ook actief in worden “als de situatie dit vereiste”.
In de praktijk eiste
Maurits het beheer van de krijgszaken op zonder zich te bekommeren om de
goedkeuring van de RvS. Wel hield de RvS
toezicht op de dode strijdkrachten: de vestingwerken. Tot de repartitie
(1589) benoemde de RvS de kapiteins en hogere officieren.
Eerder was het geven
van patenten (open bevelschriften) aan de commandanten voorbehouden aan de
RvS. FH echter begon deze patenten zelf uit te geven, zodat later Willem II
het oprukken naar A’dam kon doen.
De hoogste militaire
rechtspraak kwam aan de RvS toe, maar werd onder Maurits overgenomen door de
Hoge Krijgsraad.
Het recht van gratie
voor militaire strafvonnissen kwam de SG toe, maar er werd altijd advies van
de RvS ingewonnen.
De gelden die de RvS
beheerde betroffen voornamelijk oorlogskosten. Aan het eind van het
jaar maakte ze een begroting op, de generale petitie, (als beden uit de
graventijd!) en bij de SG ingediend.
De RvS legt in de
Generaliteitslanden belastingen op.
Alle uitgaven
geschiedden door de thesaurier-generaal op bevel van de RvS. De Generaliteitskamer
registreert ze (= alleen controle)
De Ontvanger-generaal
(niet zo belangrijk als de thesaurier-generaal!) controleert of de ontvangers
het geld wel storten.
De RvS heeft criminele
en civiele jurisdictie over zijn ambtenaren bij delicten in hun ambt, over
goederen van/naar de vijand gezonden zonder paspoort, over misdrijven in zake
van oorlog. Slechts in enkele
gevallen was hiervan appèl
op de SG, behalve bij criminele vonnissen.
Er werd gedurig inbreuk
gemaakt op de bevoegdheid van de RvS:
·
door die Engelsen
·
door persoonlijk gezag
van Maurits en Oldenbarnevelt
Het voorzitterschap
wisselde om de week, tussen de leden, zodat Holland 3x zo vaak voorzat als
Utrecht
Admiraliteit.
Tot 1588 was de RvS ook
belast met het beleid van het krijgswezen, niet alleen te land, maar ook te
water.
In 1588 nam de
admiraal-generaal van de Unie (=Maurits) plus een bijzonder college van
Superintendentie het waterbeleid van de RvS over.
In 1593 verviel dit
College; vanaf toen viel ‘water’ onder de admiraal-generaal en aan de SG.
De kosten van het
krijgswezen te water werden bekostigd uit convooien en licenten, en indien
van een tekort: subsidies van de provincies.
·
eerder: na 1572 regelde WvO de zeeoorlog/ het zeewezen
·
na de dood van WvO kreeg
de RvS deze functie
·
in 1585(of 1586?) ging
deze naar Leicester over.
Leicester richtte 3
collegiën op:
·
Hoorn (later Amsterdam)
·
Rotterdam
·
Middelburg
In 1597: 5 collegiën:
·
Rotterdam
·
Amsterdam
·
Middelburg
·
Hoorn/Enkhuizen
·
Dokkum (later Harlingen)
In elk college zaten
leden uit anders provincies. Van elk college is de admiraal-generaal de
voorzitter.
Ieder college
collecteerde de convooien en licenten voor zich zelf (=directe inning), en
zag het smokkelen van stadgenoten door de vingers. Daarom waren de Staten
der landprovincies voor verpachting. Pas Willem III heeft verpachting in 1687
door kunnen zetten: de stijging van de opbrengsten was verbluffend! Maar omdat de handel er
erg onder leed, werd de collecte na een jaar weer ingevoerd!!
Verhouding van de
prinsen van Oranje tot de Generaliteit.
Naarmate de SG meer
inbreuk maakte op de bevoegdheden van de RvS, werd de algemene regering
zwakker, en kreeg het provinciaal belang de overhand.
Meermalen traden de
prinsen van Oranje als handhavers der eenheid van de staat op, maar zij waren
daar niet bepaaldelijk toe gemachtigd.
De prinsen stonden
slechts in dienst van de Generaliteit, als lid van de RvS en als kapitein- en
admiraal-generaal.
Het ambt van stadhouder
was zuiver provinciaal!!
Maurits was eerst
alleen stadhouder van Holland en Zeeland.
In 1589 ook van
Overijssel
In 1590 ook van Utrecht
In 1591 ook van
Gelderland.
Willem Lodewijk (zoon
van Jan van Nassau): 1584 stadhouder van Friesland, en in 1594 ook van Stad
en Lande.
Tot 1618 gaf
Oldenbarnevelt eenheid aan de staat, niet door zijn ambt, slechts door zijn
persoon.
Frederik-Hendrik:
·
stadhouder van Holland,
Gelderland, Utrecht, Overijssel
·
admiraal-generaal
·
kapitein-generaal
·
daarna pas Zeeland (op
aandringen andere provincies, omdat Zeeland zeer verstoord was, omdat FH door
SG tot k-g was benoemd voordat de provinciën hierover hun mening hadden
kunnen geven en tot een accordering waren gekomen)
·
stadhouder van Groningen
en Drenthe na de dood van Hendrik Casimir in 1640.
Friesland koos in 1640
voor Willem Frederik.
FH: van 1630-1640 had
hij in feite alle macht, maar niet volgens de artikelen, dus als een Griekse
tiran (door volkswil)
Coups 1618 en 1650 in
feite onwettige daden.
Bevoegdheid der
Provinciale Staten.
Deze bevoegdheid
vermeerderde sterk t.g.v. de afzwering van de vorst, zowel wetgevend als
uitvoerend. De SvH verboden zelfs
in 1591 dat de hoven van justitie rechtsingang tegen een stadsregering zouden
verlenen. Evenzo in 1617, bij de
Scherpe Resolutie, toen de regering maatregelen tegen Contra-Remonstranten
wilde nemen. Dus: steden konden
tegen particulieren doen wat ze verkozen: justitie kon hier niets tegen doen.
In de Middeleeuwen was
de kerk een staat in de staat, met eigen recht, eigen rechtbanken en
straffen. De Hervorming bracht
twee partijen (Katholieken en Protestanten) , die elk hulp zochten bij de
Staat, waardoor de Staat veel macht kreeg en alles regelde tav de
godsdiensten.
Provinciaal
Bestuur – Stadhouder en Gecommitteerde Raden.
Officieel was de
stadhouder de dienaar van de Prov. Staten. Toch oefende hij gezag/rechten
uit, die vroeger de soeverein hadden toebehoord.
Verder ging macht P.S
naar permanente commissies: Gedeputeerde Staten, of Gecommitteerde Staten.
Zij waren belast met de uitvoering van de resoluties en het beheer van de
financiën, waren betrokken bij het krijgswezen en spraken recht in zaken
waarin de stadhouder, of het belang van de provincie, betrokken was.
Benoeming stadhouder:
·
oorspronkelijk door de
vorst of diens landvoogd (WvO aanvankelijk)
·
WvO als voortzetting
bovenstaande
·
door SG (op verzoek
provincie):
o
Rennenberg Groningen
o
Willem Lodewijk 1584
·
Provincie:
o
Chimay in Vlaanderen 1583
o
Maurits: Holland 1585 (SG wel bevestigd) (Maurits wèl door SG: Ut,Gld, Ov)
o
Ernst Casimir (Frl.)
o
Maurits (door Groningen en Drente)
Zo bleef verder de
benoemingen door de provincies geschieden!
De meeste stadhouders
regeerden nu zonder instructie.
De 5 bevoegdheden van
de Stadhouder:
o
In Holland zorg voor de ware godsdienst (na 1572 gereformeerde
religie) Maurits beriep zich hierop in 1618!
o
zorg voor de handhaving der justitie; hij is voorzitter Hof van
Holland, maar was er alleen bij zijn installatie.
o
vernieuwing magistraten: electie van burgemeesters en schepenen
uit dubbeltallen door de stad aangeboden; tussentijds veranderen 'de wet
verzetten'.
o
aanstelling ambtenaren: vanaf 1589; wel nominatie van 3
personen door de Staten.
o
geven van pardon en van remissie (vermindering van straf), wat
eigenlijk een attribuut van de soeverein was.
Het politieke gezag van
de hoven verdween met de troebelen vanwege Spaansgezindheid, alleen nog in
Gelderland.
Gecommitteerde Raden
(Gedeputeerde Staten in Friesland en elders zo geheten): als vaste colleges
pas in 1590 opgericht.
Sedert 1576 waren er
reeds drie colleges van Gecommitteerde Raden: Holland, Zeeland,
West-Friesland.
De quote van Holland
werd verdeeld in subquoten voor Noorderkwartier (= West-Friesland/Hoorn)
en Zuiderkwartier (Holland)
Samenstelling en
inrichting der Provinciale Staten-collegiën – Gelderland.
2x jaars, op
aanschrijven van Stadhouder en Raden = verenigde zitting der Staten van de 3
kwartieren.
Sinds de stand der
Bannerheren was vervallen, want zij hadden de Spaanse kant gekozen, zien we: Ridderschap en Steden.
Ieder kwartier heeft
eigen Gedeputeerde Staten.
Samenstelling en
inrichting der Provinciale Staten-collegiën
– Holland.
Staten van Holland en
West-Friesland: 4x jaars, of zonodig vaker, door Gedeputeerden beschreven.
Geleid door de landsadvocaat, later raadspensionaris.
West-Friesland deels
zelfstandig, omdat ’t door ’t Spaanse Haarlem en Amsterdam gescheiden was
van de rest van Holland.
SvH met Ridderschap en
Steden.
Vaag was wanneer
eenparigheid van stemmen nodig was, en wanneer meerderheid van stemmen, soms
2/3 of desnoods gaf de Stadhouder met de door hem aangewezen leden van het
Hof van Holland de doorslag.
Sedert 1581 is de
vergaderplaats Den Haag. De Vergadering wordt
beschreven door Gecommitteerde Raden en de landsadvocaat.
Samenstelling en
inrichting der Provinciale Staten-collegiën
– Zeeland.
In de Statenvergadering
vervielen door de Opstand:
·
de bisschop van
Middelburg
·
de meeste edelen
De Vergaderingen werden
op onbepaalde tijden door de Gecommitteerde Raden beschreven.
Samenstelling en
inrichting der Provinciale Staten-collegiën
– Utrecht.
·
Geëligeerden
(uit geseculariseerde kapittels)
·
Ridderschap
·
stad Utrecht
2x per jaar samen, na
1593 beschreven door Gedeputeerde Staten.
Samenstelling en
inrichting der Provinciale Staten-collegiën
– Friesland.
Sedert 1578
verschijnen:
·
de volmachten van de 30
grietenijen van de 3 goën
·
gedeputeerden der 11
steden
De 11 steden zijn het 4e
kwartier geworden.
Beschrijving is door de
Stadhouder en Gedeputeerde Staten. Samenkomsten: 1x per jaar, of zonodig
vaker bijeen.
Gedeputeerde Staten had
ook het toezicht op de dijken en zeeweringen, omdat er in Friesland geen
waterschappen zijn.
Samenstelling en
inrichting der Provinciale Staten-collegiën
– Overijssel.
Statenvergadering:
·
edelen
·
afgevaardigden van de 3
grote steden.
Beschrijving is 1x per
jaar.
Geruzie was er
regelmatig bij belangrijke kwesties met een stemmingsuitslag, waarbij minder
dan 1/3 van de Ridderschap met de Steden een meerderheid kon maken: dit
accepteerden de Ridders dan niet. De SG moest dan tussenbeide komen. Regeringsreglement van
1675 en na 1748 gaf aan dat bij staken van de stemmen de beslissing aan de
stadhouder was.
Gedeputeerde Staten in
1591 opgericht, en instructie van 1593:
·
3 ridders
·
afgevaardigde uit elke
grote stad (=3).
Samenstelling en
inrichting der Provinciale Staten-collegiën
– Stad en Lande.
Stad Groningen sinds
1580 aan de zijde der vijand.
Reductie 1594.
In dit tractaat behield
SG de beslissing voor over de geschillen tussen stad en Ommelanden, die al
lange tijd bestonden.
Volgens uitspraak van
de SG in 1595 en 1597 vormden Stad en Lande één
gewest, vertegenwoordigd door het College der Staten:
·
uit de Raad van de stad
·
uit jonkers, hovelingen,
eigenerfden en volmachten der 3 Ommelandse kwartieren.
Behalve het college der
Gedeputeerde Staten hadden de Ommelanden nog hun bijzondere Gecommitteerde
Raden, die soms apart bijeenkwamen.
Landdag: 1x per jaar op
het raadhuis van de stad, beschreven door de Gedeputeerde Staten.
Grootste grieven van de
Ommelanden:
·
bezit van de stad van
Oldambt sinds 1536, want was eigenlijk deel van de Ommelanden
·
stapelrecht van de stad.
Samenstelling en
inrichting der Provinciale Staten-collegiën
– Drenthe.
Nadat het op de vijand
heroverd was, werd het niet toegelaten tot deelneming aan de algemene
regering.
Statenvergadering =
Ridderschap en volmachten der eigenerfden.
Pas in 1594 was Drenthe
vrij van de vijand, gelijk met de stad Groningen. Groningen kwam wel in
de SG, Drenthe niet, ondanks verzoeken daartoe. Reden: bij 8 leden
zouden de stemmen kunnen staken, en Drenthe zou net als Holland één
stem hebben.
Drenthe had wel een
betere positie dan de Generaliteitslanden, want in eigen zaken soeverein;
haar quote was minder dan 1% van het geheel. Er is sprake geweest Drenthe als
3e lid van Stad en Lande toe te voegen, maar de stad Groningen was
er steeds op tegen.
De Staten van Drenthe
kwam 1x per jaar in Assen bijeen, en werd beschreven door de drost (hoofd der
Staten) en de Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten
waren er sedert 1600.
Rechtspraak.
Algemene Toestand: Er is niet gewerkt aan
een gemeen wetboek voor de Unie, en voor de meeste provincies ook niet. Veranderingen hadden te
maken met overblijfselen van vroegere politieke bevoegdheid, en het recht van
appèl op de Provinciale Hoven. Eenheid van recht zou
de zelfstandigheid der provincies hebben verkort. Dit gold ook binnen
provincies: kwartieren en steden.
Nieuwe codificaties
kwamen slechts tot stand in:
·
1601 Ommelanden
·
1602 Friesland
·
1614 Drenthe
·
1630 Overijssel.
Een college dat de
Grote Raad van Mechelen verving, is in de Republiek dan ook niet opgericht.
De politieke macht van
de hoven kwam aan de Gedeputeerde Staten.
Hoge Raad van
Holland en Zeeland.
De provincies lieten
geen appèl toe van haar bijzondere gerechtshoven.
1581: Hoge Raad te Den
Haag, waar Zeeland zich in 1587 ook aan onderwierp. Holland en Zeeland
waren de enige noordelijke gewesten die zich in het verleden aan de Grote
Raad te Mechelen onderworpen hadden. Deze betrekking hield in 1572 op. De Hoge Raad was
vooreerst hof van appèl
in alle civiele zaken.
Provinciale
Gerechtshoven.
Dezer bleven
voortbestaan, meest ongewijzigd. Ze verloren wel hun
politieke gezag aan de Provinciale Staten of aan de Gecommitteerde Raden. Op den duur raakten ze
ook de rechtspraak in belastingzaken kwijt.
Hof van Friesland.
Verloor wel zijn
politieke bevoegdheid, maar behield onafhankelijkheid tegenover de Staten. Als eerder: deden zij
alle criminele zaken, en in civiele zaken appèl,
soms in eerste aanleg.
Kamer van Justitie
in Stad en Lande.
Bij tractaat van
reductie van de Stad Groningen in 1594, werd de stedelijke hovetmannenkamer
tot een provinciale Kamer van Justitie hervormd. De samenstelling gaf
veel geschillen met de Ommelanden, die door de SG in 1645, 1647 en 1649
werden beslecht.
Raden van Brabant en
van Vlaanderen t.a.v. de Generaliteitslanden.
·
1591: een Raad en Leenhof
van Brabant en het Land van Overmaze, te Den Haag
·
1599: een Raad en Leenhof
van Vlaanderen, te Middelburg
Staats-Brabant: alleen
appèl in civiele zaken. Vanaf 1596 ook
rechtspraak in criminele zaken. Er werd geoordeeld
volgens de Brabantse wetten, en toen in 1604 de aartshertogen een nieuwe
procesregeling over Brabant vaststelden, werd die ook voor Staats-Brabant
aangenomen. Revisie was mogelijk
bij de Raad van Brabant of SG.
Maastricht was apart:
ieder jaar kwamen 2 commissarissen-deciseur van de SG en 2 van Luik samen:
zij deden uitspraak in beroep.
4e boek:
van de dood van Willem II tot de ondergang van de Republiek.
Aanleiding tot de Grote
Vergadering: Na de dood van Willen II Algemene Vergadering van de Staten der
provincies.
De beide stadhouders
Willem II en Willem-Frederik wilden de Vrede van 1648 niet. Holland had de
vrede doorgedreven i.v.m. handel en financiën. Het leger zou na 1648
verminderd worden, maar de Prins en de andere provincies wilden het kader van
officieren behouden. Holland besluit in 1650
de officieren niet meer te betalen. Maar dat mocht alleen
door de RvS beslist worden en was dus onwettig. Amsterdam weigerde toen
hierover de stadhouder Willem II te ontvangen.
Ook was er nog een
andere zaak: vlootvoogd Witte Cornelisz. de With was op eigen initiatief uit
Brazilië teruggekeerd. Witte de With werd in Den Haag vastgehouden, maar de
anderen in Amsterdam. De stadsregering in
Amsterdam liet de gevangenen echter vrij: het tweede foutje.
Willem II wilde nu
troepen in Amsterdam legeren, maar Amsterdam had op tijd zijn poorten
gesloten. Amsterdam vreesde
echter een beleg dat de handel zou schaden en het geschil over de afdanking
werd naar de zin van de SG geschikt.
Zeer vlot daarna stierf
Willem II.
Door aarzeling van de
SG i.v.m. de opvolging van Willem II: de komende geboorte van Willem III en de
onenigheid tussen de weduwe van Frederik Hendrik en stadhouder Willem
Frederik, herwon Holland zijn overwicht en stelde een Algemene Conventie voor
over:
·
Unie
·
Religie
·
Militie.
In 1651 vond de Grote
Vergadering plaats in Den Haag, met complete Provinciale Staten, zodat er
geen tijdverslindende ruggespraak nodig was.
Stelsel van Holland.
Al vóór
de Grote Vergadering was Holland al bezig provinciale instellingen zo te
wijzigen, zodat een stadhouder niet meer nodig was. Ze was er op gebrand om
de aanstelling van een kapitein-generaal te beletten.
Hollands ideeën:
·
geen stadhouder nodig
door de magistraatelectie van de stadhouder op de Staten over te brengen; hierdoor
werd oligarchie van de steden sterker dan ooit!
·
Staten mochten nu
toestemming geven voor militaire acties, wat eerder de stadhouder deed als
provinciaal kapitein-generaal.
·
alle politieke ambten
door SvH. begeven.
·
SvH zouden ook in ’t
vervolg gratie kunnen verlenen.
De ideeën vonden
navolging in de andere provincies. Op Groningen en Drenthe na, die reeds
Willem Frederik gekozen hadden, stelde de rest geen stadhouder aan. Friesland
had Willem Frederik al vanaf 1640.
Holland kreeg ’t rond
dat alles wat provinciaal was buiten de discussie zou blijven.
Besluiten der Grote
Vergadering.
Uiteindelijk werd over
de keus van een kapitein-generaal slechts terloops gesproken en werd aan het
eind van de Grote Vergadering verklaard
“dat de benoeming thans ongeraden scheen”.
T.a.v.:
·
religie: bestaande orde
van zaken onveranderd laten.
·
militie: bevoegdheid
provincies uitgebreid ten koste van Generaliteit, vooral v.w.b. patenten, de
ondergeschiktheid aan de burgerlijke regering der garnizoensplaatsen, en het
vergeven van officiersposten. Het generaliteitsbestuur over het krijgsvolk,
wat betreft de patenten en bezetting der grensvestingen, ging van RvS naar de
SG.
·
Unie: wat betreft de Unie
en het beslissen van geschillen tussen de geünieerde provincies kon geen
overeenkomst bereikt worden.
Aan het einde van de
Grote Vergadering werd algemene amnestie vanwege de gebeurtenissen van 1650
verleend. Conclusie: de
decentralisatie was toegenomen en dus provincialer, en de Unie als geheel was
verzwakt.
Acte van Seclusie en
het Eeuwig Edict.
Het weren van de
prinsen van Oranje was voor Holland een verplichting geworden sedert het bij
de Vrede van Westminster de ‘Acte van Seclusie’ in 1654 aan Cromwell had
uitgereikt.
Onmiddellijk na de
Tweede Engelse Oorlog, bij de Vrede van Breda, werd de situatie van 1650
voorgoed vastgelegd door het Eeuwig Edict van Holland van 1667, waarbij het
provinciaal stadhouderschap onverenigbaar werd verklaard met het
kapitein-generaalschap van de Unie.
De andere provincies
traden slechts langzaam toe, sommige om zo de toegang te openen voor de prins
tot de RvS. Pas bij de resolutie
van de SG in 1670 werd het besluit van Holland tot een grondwet van de Unie
verheven.
Waarom Seclusie?
Frederik Hendrik en Willem II hadden steeds het Engelse koningshuis gesteund,
maar nu was Cromwell de baas!
Maar in Engeland volgde
de restauratie, en Karel II vroeg toen iets te doen voor zijn neef. Willem
zou dan toegang moeten krijgen in de RvS. Willem werd tot kind van Staat
aangenomen.
Omdat Holland de bui
zag hangen wilden ze dat het stadhouderschap onverenigbaar werd verklaard
met het kapitein-generaalschap en het -admiraalschap. Om dit bij de andere
provincies acceptabel te maken, bood Holland aan de prins toe te laten in de
RvS. Zo kwam in 1670 de
“Harmonie” tot stand: “kapitein-generaalschap der Unie onverenigbaar
met het stadhouderschap van enige provincie”. En de Prins kwam in
1670 in de RvS. Doch de Prins kreeg van
Holland slechts een adviserende stem, in strijd met wat was overeengekomen.
Een tegenzet van
Zeeland was, dat zij de prins eerder al als eerste edele erkenden, waardoor
hij toegang kreeg tot de Staten-Generaal.
Bewind van Willem
III.
Eind van 1671 dreigde
een grote oorlog, en Holland was gedwongen, net als de andere provincies, de
prins aan te stellen tot kapitein-generaal, maar….. slechts voor één
veldtocht.
Doch 1672 kwam, en de
SvH ontsloegen zich van de eed op het Eeuwig Edict, en drie dagen later
benoemden zij de prins tot stadhouder van Holland.
Weer 4 dagen later werd
op hun voordracht de prins tot kapitein-generaal en admiraal-generaal van de
Unie benoemd.
SvH en Zeeland
besluiten in 1674 tot erfelijkheid van het stadhouderschap in de mannelijke
lijn.
Twee maanden later deed
de SG dit t.o.v. kapitein-generaal- en admiraalschap, en Friesland verklaarde
het stadhouderschap erfelijk in de mannelijke nakomelingschap van Hendrik
Casimir II.
Invoering van de
Regeringsreglementen in Utrecht, Gelderland en Overijssel.
Hoe moesten deze
provincies weer in de Unie worden opgenomen toen de vijand verdwenen was?
In 1674 kwam Utrecht
weer in de Unie, in 1675 Gelderland en Overijssel:
·
ze moesten wel opnieuw op
de Unie zweren
·
Gelderland verloor de
tweede stem in de RvS aan Stad en Lande
·
de prins zou in deze drie
provincies nieuwe regenten mogen aanstellen.
Inhoud der Reglementen: Willem III benoemde in
alle lagen van bestuur in die drie provincies.
Attributen van het
erfstadhouderschap in Holland en Zeeland.
Als stadhouder in
Holland en Zeeland bemoeide de prins zich met de magistraatbestelling meer
dan de antecedenten van zijn voorgangers konden wettigen.
Karakter van het Bewind
van Willem III: Zijn politiek was uitsluitend op de buitenlandse zaken gericht en niet op het dadelijk belang
van de Republiek. Niets heeft hij gedaan
om de gehele bestuursstructuur in de Republiek te verbeteren, en de verdere
ontwikkeling richting oligarchie heeft hij eerder bevorderd dan bestreden.
1688 omwenteling
Engeland
1689 Willem III koning
van Engeland.
Zijn status gaf hem nog
meer macht in de Republiek, maar Europa was voor hem belangrijker dan de
Republiek.
Beleid van de
regering na de dood van Willem III
Kinderloos gestorven,
dus in 5 provincies geen stadhouder (behalve Friesland en Groningen).
·
Holland richtte bestuur
in zoals in de periode 1650-1672
·
Zeeland ook, en
vernietigde de stand van de eerste edele
·
Utrecht, Gelderland en
Overijssel vernietigden de Regeringsreglementen
·
De Unie liet de post van
kapitein-generaal en admiraal-generaal onvervuld.
Willem III had in de
jaren voor zijn dood moeite gedaan om de opvolging in het stadhouderschap te
verzekeren aan zijn neef Johan Willem Friso, de stadhouder van
Friesland en Groningen.
Doch liever wilden de
anderen weer hun zelfregering en onafhankelijkheid.
Wel heeft Willem III
Johan Willem Friso tot erfgenaam zijner goederen gesteld. Daarover kwamen
veel moeilijkheden met het Huis van Pruisen, dat van de oudste dochter van
Frederik Hendrik afstamde, terwijl Albertine Agnes de tweede volwassen
geworden dochter van FH was, en echtgenote van Willem Frederik en grootmoeder van JWFriso.
FH had in zijn
testament tertijd juist de voorkeur aan de Brandenburgers (Pruisen) de voorkeur
had gegeven.
Pas in 1732 werd de
zaak in der minne geschikt: de meeste Nederlandse bezittingen kwamen toe aan
de Friese tak, terwijl wat aan Pruisen werd toegewezen later door Frederik de
Grote aan Willem IV werd verkocht.
Bij de Vrede van
Utrecht (1713) werd bevestigd dat Orange onder Franse invloed bleef en ging
een stuk
van Opper-Gelre naar Pruisen.
De Friese stadhouder
Willem IV en zijn opvolgers kregen echter het recht de titel van Prins van
Oranje te dragen bij het tractaat met Pruisen in 1732.
Veel op het gebied van
bestuur ging weer terug naar vóór
1672, zo ook de raadpensionaris, die in Holland weer de leiding over de
provincie kreeg.
JWFriso verdrinkt in
1711; niet lang daarna wordt Willem IV geboren, die stadhouder werd onder
regentschap van zijn moeder.
Barrière-tractaat.
Bij de Vrede van
Utrecht (1713, einde Spaanse Successieoorlog), kreeg Nederland het voorrecht
om de Spaanse Nederlanden aan Oostenrijk over te dragen. Oostenrijk en de
Republiek moesten daar samen een krijgsmacht onderhouden en de Republiek
kreeg het uitsluitend garnizoensrecht.
De Republiek wilde Overkwartier
hebben, maar kreeg daarvan slechts Venlo en Stevensweert dat tot
Generaliteitsland werd. Pruisen kreeg Gelder, Stralen en Wachtendonk. Wel
werden er betere
grenzen voor Staats-Vlaanderen verkregen. België bleef onder de hoede van Nederland
tot de overdracht aan Oostenrijk; dit geschiedde pas na de dood van Lodewijk
XIV (1714).
Plannen die eerder
opkwamen betreffende België:
·
Oldenbarnevelt ca. 1600:
een onafhankelijke katholieke republiek onder Filips Willem
·
FH wilde verovering of
later verdeling tussen Republiek en Frankrijk
De Barrière heeft de
Republiek schatten geld gekost, toch zijn we er tot 1781 mee doorgegaan.
Kennelijke gebreken
van de regeringsvorm na de dood van Willem III:
·
het was moeilijk tot
besluitvorming te komen.
·
de uitvoering van de
besluiten was zwaar onder de maat
Zo had de RvS niets
meer te zeggen, werd ’t diplomatieke werk zeer verzwakt omdat er geen of te
late beslissingen werden genomen; de quoten werden slecht afgedragen.
Tweede Grote
Vergadering 1716/1717.
Punten:
·
het getal der militie
·
middelen om over deze en
andere zaken de discrepante meningen weg te nemen
·
waarborg dat de te nemen
besluiten worden nagekomen
·
de defecten in de
regering in ’t algemeen en de middelen van redres.
Alleen t.a.v. de
militie werd iets besloten: van 40.000 naar 34.000 man.
Dit was de laatste
poging om de constitutie van de Generaliteit te verbeteren.
De MAN in die tijd, die
de vinger goed op de zere plek wist te leggen: Simon van Slingelandt:
·
1690 secretaris van de
RvS
·
1725 thesaurier-generaal
·
1727 raadpensionaris van
Holland
Financiën en
defensiewezen.
Door een slecht
belastingsysteem (want het volk had wel geld!) kwam er te weinig binnen. De
Successieoorlog en de Barrièresteden hadden veel geld gekost. De Algemene
Regering was sterk verzwakt door de zelfstandigheid van de provincies.
Door het ontbreken van
een admiraal-generaal was er weinig samenhang: alle 5 apart.
Tijdens De Witt en
Willem III >100 oorlogsschepen; na de Vrede van Utrecht max. 30!
De quoten moesten soms
voor 100% aan rentebetaling worden besteed!!
Inwendige toestand
der provinciën.
Zwakke
provincieregeringen, conflicten werden niet of nauwelijks opgelost. Een scheidsrechter,
zoals een stadhouder, was er niet. Een ander per
probleem als
scheidsrechter werd teveel door de partijen beïnvloed; een vaste
scheidsrechter kreeg teveel macht.
Familieregeringen in de
steden nam toe.
Herstel van de
stadhouderlijke regering.
Breekpunt was de
Oostenrijkse Successieoorlog 1747, en de aanval van Frankrijk. De Republiek was in een
jammerlijke situatie. Veel sneller dan in
1672 werd Willem IV in al de waardigheden van Willem III hersteld, door druk
van het volk, evenals 1672.
Eigenaardig gezag
van Willen IV.
Willem IV was de eerste
stadhouder van alle provincies. In alle provincies werd
het stadhouderschap erfelijk, ook in de vrouwelijke lijn. Hij had meer macht dan
een stadhouder ooit gehad had. Ook in Friesland en
Groningen werden zijn bevoegdheden verhoogd, zoals op landelijk niveau.
Opkomst van een
democratische partij: vertoonde zich voor het eerst; bracht wel de verheffing
van de prins tot stand, bracht wel verandering tot stand op het gebied van
belasting (geen pachters meer), en de posterijen, andere plannen waren (nog)
niet realistisch: herstel van de privileges van de gilden, en vrije
verkiezingen voor de burgers.
Daar de prins niet aan
de verwachting voldeed, scheidde zich een deel van de Oranjepartij zich af in
de latere Patriotten.
Regeringsreglementen
in Friesland en Stad en Lande.
Aldaar machtigden de
Staten de Prins nieuwe Regeringsreglementen op te stellen: 1748 Friesland,
1749 Groningen., voornamelijk over stemrecht, bevoegdheid der verschillende
staatsmachten, en werd de aanleiding tot geschillen weggenomen, en besliste
de Prins bij geschillen.
Ontwerp tot herstel
van de handel.
I.p.v. het stelsel van
inkomende en uitgaande rechten (=soort belasting), wilde men beperkte
porto-franco (=vrijhaven) om de handel te stimuleren. Maar het idee strandde.
Bovendien lag de
neergang van de handel meer aan de kooplieden dan aan de belastingen.
Stadhouderlijk
Bestuur gedurende de minderjarigheid van Willem V.
Willem IV overlijdt in
1751, Willem V is dan 3 jaar.
Moeder Anna =
Gouvernante, en sterft in 1759.
·
Staten der Provinciën
aanvaarden als voogd de waarneming van het erfstadhouderschap.
·
Staten-Generaal
aanvaardde als voogd het erf-admiraalgeneraalschap van de Unie en het erf-
stadhouderschap van de Generaliteitslanden
·
Veldmaarschalk van de
Republiek werd hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbuttel als waarnemer
van het erf-kapiteingeneraalschap van de Unie en afzonderlijke provincies.
Gezag Willem V vanaf
1766.
1766: Acte van
Consulentschap: geheim: Brunswijk werd hier in ontheven van de
verantwoordelijkheid voor de adviezen die hij Willem V gaf.
Partijen:
·
Oranjepartij,
stadhouderlijken: Engels gezind
·
Patriotten:
antistadhouderlijk, Frans gezind.
Willem V: zwakke
regeerder, gemis aanbeleid
Invloed Amerikaanse
Revolutie-leer.
Bij Staatsverbetering
niet kijken naar geschiedenis, maar gezond verstand gebruiken.
In Nederland:
Patriotten:
·
Volkspartij = macht aan
het volk
·
Anti-stadhouderlijke
partij = macht aan de regenten
Invloed buitenlandse
zaken op binnenlandse toestand.
Amsterdams geheim
tractaat over handel met VS werd door Engeland; dit betekende oorlog! Eigenlijke reden van
Engeland: 1780: De Republiek wilde zich aansluiten bij Rusland, Zweden,
Denemarken in verbond van gewapende onzijdigheid, zodat neutrale landen
zoveel mogelijk hun handel konden voortzetten.
Inbreuken op het
stadhouderlijk gezag.
Zoveel afbreuk dat hij
naar Nijmegen vertrekt: 1785. Herstel gezag Willem V dankzij Pruisen.
Patriotten vluchten bij
duizenden naar Frankrijk.
Verandering
rechtspraak:
In 6 provincies waren
weinig veranderingen te bespeuren, behalve in Stad en Lande, waar in 1749 de
Justitiekamer het karakter kreeg van een Provinciaal Hof van Appèl.
In Drenthe gingen de
lijfstraffelijke zaken in 1614 van de buren naar de drost en de etten.
Vrijheid en
onvrijheid in de Republiek (1572 tot 1798)
H.A. Enno van
Gelder
Deel I 1572 tot
1619.
1568: Alva komt: velen
vluchten naar het buitenland, anderen houden zich koest.
Alva had slechts het
laatste scherpe edict van Karel V van 25-09-1550 te publiceren om over alle
middelen te beschikken (was geheel in de geest van het Concilie van Trente).
De plakkaten maakten
onderscheid tussen ketters en overtreding der edicten. Ketterij was een
zuiver geestelijke zaak en betrof de innerlijke overtuiging.
Keizerlijke en later
pauselijke commissarissen waren aangesteld die zelfstandig speurden naar elke
uiting van ketterij. Zij stonden boven de bisschoppen. Maar allereerst moest
ieder die een vermoeden van ketterij had, dit bij zijn parochiepriester
melden,die op zijn beurt elke verdachte bij de bisschop moest aanmelden.
Bij de priester:
ernstig berouw tonen, dan verzoening met de kerk door kerkelijke
boetedoening. Wèl
was men altijd verstoken van elk, ook laagste, regeringsambt.
Bij iedere nieuwe
verdenking naar de wereldlijke rechter, en de vuurdood.
Vrijwel altijd, ook bij
lichte straffen, volgde verbeurdverklaring, wat veel ontevredenheid gaf.
Naast ketterij waren er
de vergrijpen tegen de plakkaten: drukken, verspreiden, bezitten van verboden
of verdachte boeken, en organiseren en bijwonen van bijeenkomsten; verbreiden
cq. verdedigen van valse leerstellingen; disputeren over de bijbel; het
steunen van ketters.
Tegen plakkaat: meteen
voor de wereldlijke rechter:
·
schepenbank in de stad
·
baljuw of drost op het
platteland
·
bezitter van hoge
heerlijkheid
Deze rechtsprekenden
stonden onder controle van:
·
gewestelijk Hof:
o
rechters aan hun plicht herinneren
o
ongestrafte misdaden zelf ter hand nemen
o
majesteitsschennis altijd naar Hof: verdachte had geen rechten,
gratie alleen door vorst
·
geestelijkere
commissarissen (gelijk als inquisitie):
o
onderzoek naar ketterij
o
alle overheidsdienaren scherp houden, ook rechters, en
eventueel hen beschuldigen.
·
Raad van Beroerten, onder
persoonlijke leiding van Alva
Verder kwamen er vele
wettelijke voorschriften over ’t verplicht bijwonen van de Mis, betonen van
eerbied voor het sacrament; deelname aan processies, over verplichting van doop van baby’s, over het vasten.
Plicht van alle
ambtenaren om de eed af te leggen om de Roomse Katholieke Kerk te zullen
gehoorzamen, te verdedigen en er op toezien dat anderen dit ook deden.
In de ‘Index’
stonden alle veroordeelde boeken: die moesten verbrand worden, en honderden
passages in boeken zoals van Erasmus werden geschrapt.
Ware razzia’s werden
hiertoe gehouden.
Na Den Briel 1572 was
er gewapend verzet tegen de Geuzen/Oranje: Amsterdam, Middelburg, Goes.
Doorslag om voor Oranje
te kiezen was niet het economische standpunt, maar vanwege de tirannie van
Filips, Alva en de Katholieke Kerk.
Keuze niet vanwege het
Calvinisme (=ca. 10% van de Hollanders).
Wel een algeheel gevoel
dat de RK-Kerk niet echt meer aansprak, met bovendien al zijn misbruiken en
uiterlijkheden, maar bovenal de geloofsvervolgingen.
Het fanatieke van de
Calvinisten beviel de meesten ook niet.
Al in 1564 had WvO
gezegd, toen hij zich nog katholiek toonde, dat hij de gewoonte van de
vorsten niet kon goedkeuren, als zij naar hun willekeur en bevel het geloof
der mensen en hun godsdienst dwingen binnen de grenzen die zij (de vorsten)
wensten. Hij verklaarde dit in
de Raad van State.
In de periode 1568/1572
geeft WvO te kennen, dat een ieder gerespecteerd dient te worden, ongeacht
geloof, ook de katholieken.
WvO reageert dan ook
fel in 1572 als de geuzen katholieke kerken binnendringen en er beelden worden vernield.
In juli 1572 te
Dordrecht, waren opstandige steden en edelen bijeen, ook Filips van Marnix,
heer van St. Aldegonde, waar een verbond werd gesloten, dat de grondslag voor
de vrije staat der Nederlanden zou worden: 20 juli: vrijheid van godsdienst,
zowel de Gereformeerde als Roomse religie, en vrijheid van
godsdienstoefening.
In de praktijk:
Calvinisten in de openbare kerkgebouwen (in Woerden de Luthersen), anderen
zoals de Doopsgezinden in particuliere huizen. De katholieken behielden hun
kloosters en konden in de kapellen aldaar bijeenkomen.
De Hervormden kregen de
belangrijkste kerkgebouwen en kwamen het meest in aanmerking om in het
bestuur te worden opgenomen en om als officier in leger en vloot te worden
aangesteld.
Om de strijd tegen de
Spanjaarden te kunnen bekostigen werd geld geleend van kerken en kloosters, en
werden kostbaarheden van kerken en kloosters in beslag genomen om in geval
van nood voor de krijg te gebruiken.
Alle kerkbezittingen
werden geseculariseerd.
Het geld ging naar:
·
salaris predikanten
·
onderhoud kerkgebouwen
·
armenzorg
Maar al in 1573 kwam er
in Leiden een verbod van pauselijke godsdienstoefeningen, als zijnde
staatsgevaarlijk.
WvO heeft zich onder
protest hierbij neergelegd.
De Calvinisten zagen de
Staat als verlengstuk van de Gereformeerde kerk: de kerk met zijn geestelijke
gezag, de Staat met zijn wereldlijke macht.
Zo ook benoemingen van
predikanten: de kerk wijst aan, en de staat bevestigd.
Een belangrijke synode
(oktober 1571) was die van Emden, omdat er ballingen en in Nederland
achtergeblevenen bijeenkwamen, om te komen tot één
Nederlandse Gereformeerde Kerk, en om de opleiding en vorming van predikanten
te bevorderen. Als bemiddelaar tussen
kerk en prins, was Marnix van St. Aldegonde aanwezig, om mede de band tussen
staat en kerk te bevestigen. Het doel van de
kerkelijken was nu aangegeven: het ging om de vestiging van een
Calvinistische kerk in de Nederlanden.
De afgoderij van
katholieken en andere sekten moest geweerd worden.
Organisatie van kerk en
staat lijken erg op elkaar: met voor stad/kerk grote zelfstandigheid
·
stad— gewest—
Republiek
·
kerk –classis - synode
Doch: de regenten
wilden steun van iedereen, ook van de (nog) katholiek geregeerde gewesten:
Brabant, Vlaanderen, Gelderland, Friesland. Daarom lag hun nadruk
op de verdrijving van de tirannie. Verder richtten zij
zich op de economie die op een open wijze moest worden ingericht, waarbij
individualisme en relativisme belangrijke invalshoeken waren, waarin we o.a.
Erasmus herkennen.
Als de Gedeputeerden
van de Synode in 1574 een door de predikanten ontworpen kerkorde aan de Staten
willen presenteren, krijgen ze te horen “als haere Edele Mogenden die
begeerden te sien, dan souden se die wel vereischen”(!!).
Toen predikanten vanaf
de kansel kritiek gingen uiten op de regerenden, werden in 1587 predikanten
opgeroepen tot een conferentie met enige leden van de Staten. Ze kregen te
horen dat eendracht en het gezag van de overheid op de eerste plaats kwam; ze
moesten niet klagen, omdat alleen de gereformeerde religie echte vrijheid
genoot. En dat er nog andere godsdiensten waren moesten ze maar accepteren.
Bij de synodes was vaak
een vertegenwoordiger van de prins of staten aanwezig, om mee te praten over
de ontwikkelingen. Zeker vanaf 1583 vond
de overheid het niet meer nodig
gesprekspartner te zijn bij synodes. Wel zien we later de
‘commissarissen politiek’ verschijnen tijdens synodes, maar hun doel was
er voor te zorgen dat de vergadering zich vooral niet bezighield met
politieke zaken.
In 1578 is er de eerste
synode, te Dordrecht. De Kerk eist: de predikant wordt alleen door de kerk
benoemd, de magistraat wordt daarvan in kennis gesteld.
In 1582 stellen de
Staten dat benoemingen van predikanten moeten geschieden door de
stadsbesturen.
In 1591 deed
Oldenbarnevelt nog een poging om een regeling te treffen:
·
het gezag over de kerk
ligt bij de Staten
·
burgerlijke overheid
benoemt kerkelijke dienaren; de voordracht geschiedt door een gemengde
commissie, de examinatie door de kerk.
Maar tot een algemene
regeling kwam het niet: per stad vond men een eigen optie.
DUS: tot een staatskerk
kwam het niet.
ONDANKS:
·
de Gereformeerde Kerk
bleef een bevoorrechte positie innemen
·
de Gereformeerde Kerk kreeg financiële
ondersteuning uit de voormalige kerkelijke bezittingen
·
voorrang in de meeste
bestuurscolleges.
MAAR:
·
de gewestelijke en
stedelijke besturen behielden een grote mate van invloed op alle kerkelijke
besluiten en in alle kerkvergaderingen
·
de synoden kwamen niet
bijeen zonder toestemming van de overheid
VERDER:
·
de overheid bleef de G
Kerk steunen en beschermen
·
de overheid zorgde voor
de opleiding van de predikanten.
MAAR: altijd bleef de
overheid een ruimere opvatting huldigen, in alles humanistisch gezind.
Het stuitte de Prins
tegen de borst dat in 1573 de katholieke godsdienst geheel verboden werd.
In 1580: reglement van
de SvH: huwelijk OF voor de Gereformeerde Kerkenraad, OF voor de
magistraat, ongeacht welke godsdienst men beleed, gedoopt of
(Doopsgezind) ongedoopt.
De Dopers konden wel in
eigen kring trouwen, maar moesten achteraf hiervan bij de overheid kennis
geven, wat vanaf 1606 officieel was toegestaan.
20-12-1581: SvH: eerste
principiële plakkaat tegen de katholieken; alle volgende waren slechts
uitbreidingen of herhalingen hiervan: alle katholieke bijeenkomsten waren
verboden, ook in particuliere huizen. Reden: WvO was in de
ban gedaan, en kort er voor was Rennenberg naar Parma overgelopen. De sanctie was slechts
(?)100 gulden, en de reden was puur politiek.
Ondanks de inspanningen
bleven de katholieken toch bijeenkomen, en werden de plakkaten herhaald en de
boetes verhoogd.
Maar in de praktijk
hielpen deze plakkaten weinig, ook omdat de katholieken het op een akkoordje
gooiden met de schout of de baljuw, en een proces afkochten: dit vormde een
mooie bijverdienste voor de overheidsdienaar! Soms werd zelfs een
jaarlijkse som betaald en werd alles door de vingers gezien.
Studeren mocht niet op
de katholieke universiteiten buiten de Republiek (Leuven, Douai, Dôle)
of bij de monniken: dit sloeg op de angst voor de Jezuïeten. Wie
dit wel deed werd uitgesloten
van enig publiek ambt.
De universiteit van
Leiden werd uitdrukkelijk voor iedereen opengesteld, van welk geloof ook.
Lutheranen
werden getolereerd; toch als sekte:
·
in Zuid-Nederlandse
steden fel tegenover de calvinisten
·
ze keurde aldaar het
verzet tegen de (katholieke) overheid af
·
verfoeiden de
Beeldenstorm
·
keurden de afzwering van
Filips II in 1581 pertinent af
·
vele Lutheranen uit ’t
zuiden kwamen naar ‘t noorden.
Begin 17e
eeuw worden al hun bijeenkomsten verboden en verstoord. Tenslotte neemt de
Deense koning het voor hun op (Sont!). Dan stopt de vervolging en mogen ze in
hun huis of verborgen kerk bijeenkomen. Vanaf 1605 komt er een
einde aan de speciale hinder van de Lutheranen. Wel bij de Luthersen
veel onderlinge strijd.
Drukpers.
Na de strenge
beperkingen onder Alva begon in 1572 een periode van volstrekte vrijheid, die
tot 1581 duurde.
Toen werd via plakkaat
verkondigd:
·
verbod op boeken die de
eenheid willen aantasten: dus zuiver politiek!
·
vermeld moest worden:
auteur, drukker, en de plaats van uitgave.
·
de drukkers moesten een
eed afleggen dat ze niet in strijd met de verordening zouden handelen.
Maar Kerk en Staat
werden het nooit eens over de ‘seditieuse boecken’: welke boeken dat
waren, bleef voor kerk en staat een bron van onenigheid: wat is
godslasterlijk en wat niet?
De censuur door de
Gereformeerde Kerk was in strikte zin alleen bindend voor de lidmaten van die
kerk. Maar de kerk zag het als bindend voor alle burgers, de overheid niet.
Alleen als er politiek
gevaar aan verbonden was wilde de staat wel tot een verbod overgaan, en soms
omdat iemand iets uitbracht dat zeer ernstig afweek van wat allen geloofden:
GOOSEN VOGELSANCK 1597.
Zo ook met Sociniaanse
opvattingen: zij verwierpen het leerstuk van de Drievuldigheid
en huldigden verder allerlei zeer moderne denkbeelden: de Polen
Ostorod en Voivodius (1598 in Amsterdam).
Andersom mochten
gereformeerden geen boek over theologie uitgeven zonder kerkelijke
toestemming.
Vóór
’t conflict tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten bestond er in de
Republiek geen censuur dan voor de staat gevaarlijke geschriften, waar
trouwens slecht op werd gecontroleerd.
1576: Pacificatie van
Gent: alle plakkaten omtrent de godsdienst werden geschorst (dus ook in het
katholieke zuiden), totdat de SG nieuwe regels over dit punt zou vaststellen;
het betekende het loslaten van de geloofsdwang.
Dit bracht excessen
teweeg in Vlaanderen en Brabant, waar mensen opeens ‘los’ kwamen! Aldaar
kwamen de protestanten en katholieken juist fel tegenover elkaar te staan:
dit had WvO zich niet voorgesteld van de Pacificatie! Gevolg was, dat mede
dankzij deze gebeurtenissen in Artois en Henegouwen de Unie van Atrecht tot
stand kwam, en zij zich weer zonder weerstand onderwierpen aan Parma/de
koning.
In Vlaanderen en
Brabant leidde de vrijheid er toe, dat de gereformeerden de meeste kerken in
gebruik kregen, en vervolgens naar de alleenheerschappij streefden en vrijwel
steeds verwierven. Totdat Parma de ene
stad na de andere onderwierp en het protestantisme onmogelijk maakte.
Na de Pacificatie van
Gent volgde op initiatief van WvO de ‘religionsvrede’ , die in juli 1578
bij de SG aanhangig werd gemaakt.
De Unie van Utrecht,
1579, liet de gewesten vrij om zich naar de religievrede te gedragen, of zelf
enige ‘ordre’ te stellen in het kerkelijke.
Maar na 1580 bij ‘t
‘Verraad van Rennenberg’ waarbij de noordoostelijke gewesten het gezag
van Parma aanvaarden, was er een nog heftiger reactie, die verordineerde dat
katholieken zelfs geen heimelijke bijeenkomsten meer mochten houden en tevens
werd het dragen van een geestelijk kleed verboden.
In Utrecht (januari
1581) namen vervolgens de
Gereformeerden ook de Domkerk in bezit, en kunnen we de poging om tot een
religievrede te komen als volledig mislukt beschouwen.
In slechts een paar
jaar zijn de Protestanten van een vervolgde sekte tot officieel erkende en
enig toegelaten kerk geworden.
In Gelderland komt het
ook tot een verbod op alle katholieke dienst, ook de niet-openbare.
Maar het vuur van
Gereformeerde kant is rond 1600 al aardig verflauwd en krijgen
niet-Gereformeerden wat meer ruimte voor hun eigen godsdienst.
In Friesland leek de
godsdienstvrede een kans te maken, maar eind 1578 was er een beeldenstorm, in
februari 1580 joegen Protestanten vele geestelijken Leeuwarden uit.
Toen Rennenberg zich
openlijk bij Parma aansloot was het in Friesland helemaal gedaan met ’t
dulden van de Roomse cultus. De Friese Landdag
besluit in 1580 tot de complete uitschakeling van het katholicisme: kerk en
staat liggen in één
lijn: alleen de Gereformeerde godsdienst wordt uitgeoefend. Maar in de jaren 90
werden de katholieken weer actiever, maar blijft de overheid aldaar actiever
in de bestrijding dan in Holland. Maar er was in Friesland geen gewetensdrang
voor geestelijken: als ze niet naar de Hervormde leer wilden overgaan, en ze
zich rustig gedroegen, kregen ze toch hun jaargeld. De kerk in Friesland
was nog feller tegen de Mennonieten, die volgens de gegevens wel een kwart
van de bevolking uitmaakten. Maar de overheid duldde de Doopsgezinden, ook om
hun grote aantal.
Na de reductie van
Groningen 1594 konden de Calvinisten aldaar hun zin sterk doordrijven; zelfs
wordt de overheidsbemoeienis met de Gereformeerde kerk minimaal. In 1601
werden alle godsdienstoefeningen, behalve de Gereformeerde, verboden. Vanaf
1607 kregen de Doopsgezinden wat meer ruimte.
GROTE LIJN: door WvO
cs. ca 1579 religievrede. In de praktijk werkte dit averechts, en
krijgen Calvinisten de overhand, tot in de jaren 90, dan treedt versoepeling
op t.o.v. andersdenkenden.
De jaren van Leicester
waren goede jaren voor de Calvinisten. Zijn echec betekende over de volle
linie voor de regenten-aristocratie de overwinning. In Holland was het
effect minder, omdat de Gereformeerden onder Leicester al wat minder ruimte
hadden.
Buiten Holland was het
effect sterk: de verjaagde aristocraten keerden terug en hernamen hun plaats
in de regering. Het nieuwe bewind was dus weer als dat van de Hollandse
steden: vrijzinnig in geloof en vóór
alles politiek georiënteerd: scheuring en tweedracht moesten tot elke prijs
worden voorkomen. De kerkenraad werd onder controle gesteld van de
magistraat, alle politiek op de kansel werd streng verboden.
De kerkorde die tijdens
Leicester in 1586 was ingevoerd, werd vervangen door een in Libertijnse zin:
predikanten, ouderlingen en diakenen worden door de overheid èn
beroepen, èn
aangesteld, die geëxamineerd zijn door enige predikanten die door de Staten
daartoe zijn aangewezen.
Kerkenraad, classis en
synode mochten alleen bijeenkomen met toestemming van de overheid en in ’t
bijzijn van haar gedeputeerden.
Arminianen
|
Gomaristen
|
Arminius
|
Gomaris
|
Remonstranten
|
Contra-Remonstranten
|
vrijzinnig,
rekkelijk, libertijnen
|
preciezen
|
Oldenbarnevelt
|
Maurits
|
“5 artikelen”
|
|
Uitenboogaert
|
|
sterke rol van de
staat, als bewaker van ‘t geheel
|
wilden vrijheid t.o.v.
de staat: zelf benoemen
|
twijfel over
praedestinatie
|
praedestinatie
|
kerkelijke eenheid
door verdraagzaamheid
|
kerkelijke eenheid
door alle neuzen zelfde kant op
|
In 1610 richtten de
Arminianen zich in een ‘remonstrantie’ tot de Staten: bescherm ons tegen
de strengere collega’s.
Staat: de
discussiepunten buiten de examinering houden, bij nieuwe predikanten.
Van de Staten mochten
de predikanten De 5 geschilpunten in de Remonstrantie alleen
‘sooberlijk en moderatelijk’ behandelen. Was dit censuur?
Was vanaf 1572 vrijwel
geen boek of geschrift verboden: tussen 1610-1613 werden 8 theologische of
kerkrechterlijke boeken opgehaald en wel verboden.
Omdat het gekrakeel
niet ophield, mocht er in Holland na 1609 geen synode meer worden gehouden.
Predikanten die niet
meer mochten preken (Remonstrantse en Contra-Remonstrantse), deden dit toch,
maar dan buiten hun eigen stad.
SvH in 1614:
‘Resolutie tot vrede der kerken’: waarom niet beide standpunten met
gematigdheid in de kerk dulden? De Calvinisten vonden
dit de ‘inquisitie’ der regenten.
Italiaanse
reformatorisch gezinde humanisten = Socinianen (Lelio en Fausto
Sozzini). Eerst naar Zwitserland, daarna naar Polen uitgeweken. Ook wel
Unitariërs of Antitrinitariërs genoemd:
·
verregaande
verdraagzaamheid
·
leerstellingen niet
belangrijk
·
dogmatische verschillen
onbelangrijk
·
wel leven in
gehoorzaamheid aan Gods wet en Christus’ gebod
·
persoonlijke opvattingen
moeten kunnen
·
niemand heeft recht op
‘gelijk’
·
geen knellend kerkverband
·
gericht op Nieuwe
Testament: liefdes gebod
·
geen wapens willen (lijkt
op Dopers)
·
volkomen individuele
vrijheid van geloof en van godsdienstoefening
Dirk Volkertsz.
Coornhert (1522-1590).
Zelf verworven kennis,
dus vrijer t.o.v. elke leer. Bewondert Erasmus. Zich losgemaakt van de
pauselijke kerk, nooit in de ban van de nieuwe Gereformeerde kerk.
Hij schreef naar de
geest der regenten / ethicus / individualist
Dogma en sacrament zegt
hem weinig
Staat en Kerk
gescheiden.
Alle godsdiensten vindt
hij oké; zelfs de atheïsten wil hij niet straffen.
“Is het niet beter
Gods oordeel af te wachten en allen te dulden?”
|