Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek.

Robert Fruin.  

-wetten en verordeningen: vóór 1795 plakkaten genoemd, is ordonnantie. Verzameling van wetten tezamen =  plakkaatboek.  
-Groot-Placaet-boek over plakkaten St.Gen., StvH, Stv Zeeland in de periode van de Republiek  
Eerste verschijning 1658, laatste 1796.

Verder:  
-Utrechts Placaatboek (uiteindelijk tot 1810)  
-Groot Placaat- en Charterboek van Vriesland, lopende tot 1686  
-Groot Gelders Placaat-boek  
-Klein Plakkaatboek van Nederland, met gewichtige ordonnantiën en plakkaten over regeringsvorm, kerk en rechtspraak uit 1919.

Vroegere plakkaten noemde men charters (= van Latijn Charta = blad perkament)

Klooster of kapittelkerken kregen ‘immuniteit’: eigen recht en regels. Als dit bezit erfelijk werd, dan was er sprake van een ‘heerlijkheid’.  
Hertog: oorspronkelijk aan hoofd van leger; hoger dan bestuurlijke graaf.  
Het Sticht = bisdom.

1548= Nederlanden+Franche Comté+Charolais = Bourgondische Kreits, verbonden aan het Duitse Rijk.

Bourgondische Kreits:

·      hertogdommen:  
o    
Lothrijk  
o    
Brabant  
o    
Limburg  
o    
Luxemburg  
o    
Gelder

·      graafschappen:  
o    
Vlaanderen  
o    
Artois  
o    
Bourgondië (Franche Comté)  
o    
Henegouwen  
o    
Holland  
o    
Zeeland  
o    
Namen  
o    
Zutfen  
o    
Charolais

·      Markgraafschap van Antwerpen of van het Heilige Roomsche Rijk

·      Heerlijkheden:  
o    
Friesland  
o    
Utrecht  
o    
Overijssel  
o    
Groningen  
o    
Valkenburg  
o    
Daalhem  
o    
Salins  
o    
Mechelen  
o    
Maastricht

-Franche Comté, Charolais en Salins werden niet echt tot de Nederlanden gerekend  
-Lothrijk was een denkbeeldige provincie  
-Valkenburg en Daalhem en de niet-genoemde ‘s- Hertogenrade hoorden administratief als ‘Landen van Overmaze’ bij Limburg.  
-Maastricht werd door Luik en Brabant gezamenlijk bezeten, en was geen gewest op zichzelf.  
-Antwerpen en Zutphen waren niet afzonderlijk vertegenwoordigd.

Wat waren dan DE 17 NEDERLANDEN??

Bij de overdracht van Karel V op 25-10-1555 waren aanwezig en vertegenwoordigd:  
1.     hertogdom Brabant  
2.     hertogdom Limburg met de Landen van Overmaze  
3.     hertogdom Luxemburg  
4.     hertogdom Gelder met Zutphen  
5.     graafschap Vlaanderen  
6.     graafschap Artois  
7.     graafschap Henegouwen  
8.     graafschap Holland  
9.     graafschap Zeeland  
10.  graafschap Namen  
11.  steden en kasselrijen van Rijsel, Douai, Orchies (Waals-Vlaanderen)  
12.  stad Doornik met het Doorniksche  
13.  heerlijkheid Mechelen  
14.  heerlijkheid Friesland  
15.  heerlijkheid Utrecht  
16.  heerlijkheid Overijssel met Drenthe  
17.  heerlijkheid Groningen

Overijssel was thuisgebleven en zodoende kon Drenthe hierbij aanwezig zijn.

Pragmatieke Sanctie regelt de erfopvolging in 1549 van de Bourgondische Kreits: opvolging alleen aan kinderen van personen die regerend vorst waren geweest; opvolging in rechte lijn en zijlinie, zowel mannelijke als vrouwelijke nazaten. En Filips II ging meteen rond om als toekomstig vorst gehuldigd te worden. Plannen van Karel V en Filips II waren er wel om van de Nederlanden een koninkrijk te maken vanaf 1549 tot Alva’s triomfen 1568-1570.

Nieuwe Kerkelijke indeling: de 17 Nederlanden, behalve Luxemburg, kwamen in 1559 bij pauselijke bulle tot één afzonderlijke kerkprovincie. Voor die tijd was er geen Nederlands aartsbisdom, wel 3 bisdommen: Utrecht, Atrecht, Doornik.

Sommige streken vielen onder Duitse bisdommen:  
·     
Luxemburg onder Trier  
·     
Atrecht, Doornik en Kamerijk onder het Franse aartsbisdom Reims  
·     
Luik had ook een belangrijk wereldlijk gebied.

Vanaf 1559:  
Geen vreemde aartsbisschoppen, behalve:  
-Luik behoudt nog iets van zijn diocees buiten het wereldlijk gebied van de bisschop  

-de rechten van M
ünster en Osnabrück blijven voorlopig in stand.

De rest in 3 aartsbisdommen:  
·     
een Waals (Kamerijk) : 4 bisdommen  
·     
een Vlaams-Brabant (Mechelen): 6 bisdommen  
·     
een noordelijk (Utrecht): 5 bisdommen

De benoeming komt aan de landsheer, de bevestiging aan de paus.

Er was algemeen verzet:  
·     
van de oude bisschoppen, want minder te zeggen  
·     
van de abten: de vele nieuwe bisschoppen werden abt om zo aan inkomsten te komen!  
·     
de adellijke geslachten: want hun zoontjes konden alleen bisschop worden als doctor in de theologie.  
·     
het volk, dat hoewel katholiek, geen scherpere kettervervolging wenste.

Verder: vanaf 1432 was er de enige Nederlandse hogeschool te Leuven. De plannen voor een hoge school in Douai kwam in 1562 tot stand; Deventer ging i.v.m. de Opstand niet door.

Macht van de Landsheer: deze macht was beperkt, want:  
·     
een nieuwe landsheer aanvaardde de bestaande privileges en vrijheden, gewoontes, gebruiken en rechten.  
·     
voor ingrijpende nieuwe wetgeving werd toestemming gevraagd van de hogere adel en later ook aan de voornaamste steden.  
·     
grote steden mochten eigen keuren maken, en tot op zekere hoogte, eigen recht kiezen.

-De vorst was niet alleen hoogste regeerder, maar ook hoogste rechtspraak. Zijn eigen hof werkte als plaats van appèl bij klagers.

Vorst:  
·     
wetgeving  
·     
uitvoerende macht  
·     
rechtsprekende macht,

waarvan hij taken delegeert naar beneden:  
·     
baljuw, schout  
·     
steden bestuur  
·     
heerlijkheden

Vorst heeft recht van oorlog en vrede. In theorie kan hij ieder oproepen voor krijgsdienst; deze verplichte dienst was meestal beperkt tot drie maanden; ook was men niet gehouden de vorst buiten de landsgrenzen te volgen. Als hij roekeloos een oorlog begon, hoefde men hem niet te gehoorzamen. Na opkomst van de steden werd de plicht afgekocht. Hiervan huurde de vorst het aantal nodige mannen.

Ten tijde van Karel V was het ANDERS:  
·     
staand leger  
·     
hij heeft voldoende geldmiddelen  
·     
raadpleegt niemand bij oorlogsverklaring, laat staan toestemming vragen.

De vorst voert de vonnissen van de Kerk uit: de kerk wordt rijker en krijgt dus meer macht.

Inkomsten van de vorst:

·      deel boetes door baljuw aan vorst

·      inkomsten uit domeinen: recht boetes en tolheffing (vooral te water)

·      gewone beden: werd vaste heffing, 2x per jaar opgebracht, een soort landrente= botting of SCHOT.

·      buitengewone beden:  
o    
bij troonsbestijging (blijde incomste)  
o    
in geval van oorlog  
o    
als vorst ontboden wordt bij paus of keizer  
o    
als i.g.v. oorlog hij gevangen wordt gemaakt, om de losprijs te betalen  
o    
als hij naar buitenland gaat om het land te dienen, ten voordele van zijn land  
o    
bij zijn huwelijk, en dat van oudste zoon, plus van broer of zuster

Vorst heeft steeds meer geld nodig, dus gaat hij steeds meer rechten en bezittingen verpanden. Steden en leenmannen geven geld; gewoonlijk wordt het pand niet ingelost.

Staten=standen: geestelijkheid, edelen en steden. Oorspronkelijk hadden zij geen recht tot het oproepen van bijeenkomsten. Dat mocht wel de vorst. De Staten konden zichzelf niet bijeenroepen, dan behalve bij ’t regelen van huishoudelijke zaken onderling tussen steden en edelen of tussen steden onderling.

Wanneer riep de landsheer de Staten bijeen:  
o    
bij overdracht der regering (zoals 1555), of wanneer hij zich voor het eerst in het gewest vertoonde  
o    
bij het regelen van de successie, zoals 1549 Pragmatieke Sanctie  
o    
bij oorlog en vrede, doch alleen ter kennisgeving  
o    
bij het maken van nieuwe en het veranderen van oude wetten  
o    
voor het toestaan van beden

Aandeel in de beden, zoals in 1462:  
o    
Vlaanderen 1/3  
o    
Brabant  ¼  

o    
Holland ¼ van Vlaanderen = 1/12  
o    
Zeeland ¼ van Holland = 1/48  
o    
Utrecht, later, op 1/10 van Holland = 1/120  

Elke provincie sloeg het weer om naar de steden, dorpen en vlekken

Aanvankelijk waren vrij van verponding:  
o    
het goed van de kerk  
o    
adel  
o    
poorters niet belast als zij goed buiten de steden bezitten  
o    
‘schamele gemeente’, zij die te arm zijn.

De bede werd gedragen door het ‘goed’.  
Toen Karel V meer geld nodig had, werden vrijstellingen opgeheven of beperkt. En werd (gold voor iedereen) een 10e penning gevraagd van de inkomsten uit onroerende goederen alsmede accijnzen op bier en wijn.

Provinciale Regering.  
hoofd van de provincie is de stadhouder.  

Soms bundeling van provincies met
één stadhouder:  
o    
Holland / Zeeland / Utrecht  
o    
Gelderland / Zutphen  
o    
Friesland / Groningen / Overijssel

Provincie heeft eigen Hof of Raad:  
o    
Utrecht v.a. 1530  
o    
Gelderland v.a. 1547  
o    
Holland  1428

Bestuur van Holland en Zeeland.  
1559 WvO stadhouder van H, Z, West-Friesland, Utrecht, Den Briel en Voorne, belast met  

o    
de zorg van de conservatie van de rechten, hoogheid en heerlijkheid van de vorst  
o    
de zorg voor de rechtsbedeling in samenwerking met het Hof  
o    
het handhaven van rust en orde, ook t.a.v. de Kerk  
o    
het samenroepen der Staten, zo dit nodig was  
o    
de vernieuwing van de stadsregeringen volgens bestaand gebruik  
o    
de benoeming van posten.  
o    
het onderhoud van vestingen  
o    
der weerbaarheid van het land

Als kapitein-generaal had hij het opperbevel over de regimenten die binnen zijn gebied waren gelegerd.  
In alle belangrijke zaken moest hij het goeddunken van de landvoogdes inwinnen, en haar bevelen gehoorzamen en overleggen met de collegi
ën van bestuur, die niet door hem waren gekozen.  

Zijn aanstelling was voor onbepaalde tijd.

Dus in de instructie van 1559:

o     conservatie der rechten, hoogheid en heerlijkheid van de vorst

o     rechtsoefening: hij is president van het Hof, hoewel het geen gebruik is de zittingen bij te wonen

o     handhaven van rust en orde:  
o    
politietoezicht  
o    
toezicht houden op de steden, vooral v.w.b. de financiën.  

o     toezicht op kerkelijke zaken  
o    
weren van ketterij (en later ook hulp verlenen aan de inquisiteurs)

o     oproepen van de Staten en beletten dat ze eigenmachtig bijeenkomen

o     vernieuwing der stadsregeringen:  
o    
vroedschap (zit voor het leven, door stad zelf aangevuld)  
o    
de magistraat: dagelijks bestuur (burgemeesters en schepenen): telkens voor één jaar, gekozen door stadhouder uit een dubbeltal. Alleen Leiden en Amsterdam kozen eigen burgemeesters. Na iedere lokale ongeregeldheid wordt de vorst strakker bij de benoemingen

o     benoeming tot posten: alleen de kleinere. De hoge posten verliepen via de landvoogdes

o     onderhoud van vestingen (geen nieuwbouw!). Toen Filips II in 1559 vertrok, had hij geen gezamenlijke commandant aangewezen. Pas Alva kreeg deze functie.

Krijgsmacht: samengesteld uit vendels of compagnieën van 100 tot 200 man, onder een kapitein. Een aantal vaandels = regiment onder een kolonel, die bevelen placht te ontvangen van de stadhouder. Vanaf 1559 echter geen regimenten, en alle aparte vendels direct onder landvoogdes. Zo ook de gouverneurs der vestingen.  
De stadhouder genoot geen bezoldiging, en mocht ook geen giften aannemen van zijn provincie(s).

Hof van Holland:  
o    
stadhouder bijstaan  
o    
hem vervangen bij afwezigheid  

Haar functie werd van regeringsraad tot een rechtelijk college.

Bij afwezigheid van de stadhouder: in de praktijk:  
·     
Staten bijeenroepen  
·     
wet in de steden vernieuwen  
·     
toezicht op baljuws en andere officieren  
·     
ambtenaren voorlopig aanstellen en de eed afnemen  
·     
toezicht houden op dijken, sluizen, wateringen  
·     
draagt zorg voor de vestingen en houdt toezicht op de muren van de steden.

Als de centrale regering een plakkaat uitvaardigt, is het pas geldig als ’t Hof er kennis van heeft genomen. Hof= oorspronkelijk de oude raad van de landsheer. Stond eerst de politieke bevoegdheid op de voorgrond, gaandeweg werd ze een orgaan die rechtspraak pleegde. Tot 1446 behoorde het afhoren der rekeningen van de rentmeesters tot haar taak. Tot 1520 ook leenzaken.

Bestuur der districten van Holland.  
Landschap verdeeld in baljuwschappen. Oorspronkelijk was hij de vertegenwoordiger van de landsheer of van diens stadhouder. Behalve de rechtsmacht was er alleen nog de functie van politie en het maken van keuren in samenwerking met de welgeboren mannen van over. Keur: men kiest zijn eigen recht, mits niet strijdig met het gemene landrecht.

Buiten zijn terrein bleven de steden en de vrije heerlijkheden.

Baljuwschappen vielen lang niet altijd samen met waterschappen. De zorg over waterkeringen werd van ouds het opgedragen aan grafelijke ambtenaren, plus daarnaast aan de gekozen heemraden. Daarboven komt de dijkgraaf met zijn college van hoogheemraden:  hoogheemraadschap of waterschap.

Een baljuwschap omvatte verschillende schoutambachten, waarin de schout de commissaris van politie plus officier van justitie is. In hoge heerlijkheden heette de schout meestal baljuw of drost. Het schoutambt is erfelijk, en zo vormt hij zijn ambachtsheerlijkheid (=lager dan hoge heerlijkheid). Baljuwen en schouten leefden van de boetes: 2/3 was voor hem, 1/3 voor de graaf.

Stadsregering.  
Oorspronkelijk hadden de steden, net als plattelandsgemeenten, een door de landsheer aangestelde schout, plus een college van schepenen. Later: 2 of meerburgemeesters met een vroedschap die de burgerij vertegenwoordigde.

Vroedschap: sinds de Bourgondische vorsten een gesloten college van 24 tot 40 man, voor ’t leven aangesteld. De Vroedschap benoemde de dubbeltallen, waaruit de landsheer of zijn stadhouder de jaarlijkse aftredende burgemeesters en schepenen koos.

Voornaamste ambtenaar van de stad: de pensionaris, die de regering als raadsman en als redenaar diende.

Burgemeesters aanvankelijk van administratieve aard; voor schout en schepenen bleven wetgeving en rechtspraak.  
Het aantal leden van de vroedschap daalde in de loop der tijd.  
De schepenen worden overal door de vorst gekozen, maar sommige steden (A’dam, Leiden) hebben een vrije burgemeesterskeuze.  
Nadelig voor het platteland: aantal takken van nijverheid (o.a. bierbrouwerijen) mocht alleen in steden uitgeoefend worden.  
Stad leende soms op rente. Eigenlijk mocht dit niet van de kerk, maar de inzichten veranderden in deze.  
Er was:  

·     
losrente, die door aflossing van het kapitaal gelost kon worden.  
·     
lijfrente.

Voornaamste ambtenaar is de pensionaris (rond 1407 clerc geheten) of advocaat der stad (vanuit Vlaanderen). In de steden van West-Friesland heet hij secretaris.

Functies:  
·     
advocaat van de stad in geval van proces  
·     
woont de zittingen van de schepenbank bij als adviseur (later in onbruik)  
·     
spreker van de stad bij een ontmoeting met de landsheer  
·     
hij begeleid de deputatie van de stad naar de dagvaart, en sprak dan voor haar.  
Omdat magistraatspersonen jaarlijks wisselen, terwijl hij permanent is, is zijn invloed doorgaans zeer groot.

Staten van Holland.  
Bestaat uit de Ridderschap en afgevaardigden van 6 grote steden.  
De landsadvocaat, tevens pensionaris van de Ridderschap, was secretaris en spreker der Staten, en was tevens raadsman, vooral in juridische zaken.  
Staten = standen (adel en steden)  
Niet geestelijkheid, omdat ze alhier niet zoveel land bezat. In geval van waterschap kon bv. de abt wel opgeroepen worden.  
De steden in de Staten waren uiteindelijk: Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda.

Soorten Vergaderingen:  
·     
eigenlijke Statenvergaderingen, beschreven namens stadhouder en Hof, door de griffier van het Hof ·      huishoudelijke Statenvergaderingen, op verzoek van een lid, door de advocaat namens de Staten zelf.

Vanaf 1572 geschiedt de beschrijving (bijeenroepen) door advocaat en gecommitteerde Raden.  
De besluiten werden genomen bij overeenstemming: de meerderheid beslist. In geval van contributie niet, want het betrof immers het toestaan of weigeren van een verzoek van de vorst en wie tegenstemde hoefde ook niet te contribueren! In Brabant bestond comprehensie: d.w.z. de meerderheid bond de minderheid ook in zake van contributie.

Het Landsadvocaatschap is als afzonderlijk ambt een vrij late creatie; oorspronkelijk treedt de griffier van het Hof tevens op als advocaat in zaken voor het land. Hij beschrijft ook de eigenlijke Statenvergadering. De huishoudelijke vergadering wordt dan beschreven door de pensionaris van een van de steden. In 1525 was er de laatste griffier die tevens landsadvocaat was.  
Daarna is een afzonderlijke landsadvocaat aangesteld. Vanaf 1569 bleef het ambt open tot in 1572 Paulus Buys werd aangesteld.  
De werkkring komt overeen met die van de pensionaris van een stad.  De advocaat is ambtshalve pensionaris van de Ridderschap; andere ambten mag hij niet bekleden.

Taken:  
·     
hij houdt een register bij van de verrichtingen van de Staten  
·     
hij handelt namens hen met de stadhouder / Hof van Holland.  
·     
hij reist zonodig naar Brussel en Mechelen om te handelen met de algemene regering en met de Grote Raad van Mechelen  
·     
hij helpt alle processen voeren waarin de provincie betrokken raakt  
·     
hij assisteert in het beheer van de gewestelijke financiën.  
·     
hij zat de vergadering voor (waarschijnlijk al vanaf 1572), leidde de beraadslagingen, namen de stemmen op en ontwierpen de resolutiën.  
De verantwoordelijkheid van de landsadvocaat is nauwelijks geregeld, net als die van de pensionaris van de steden.

Bestuur en Staten van Zeeland.  
De Staten bestonden uit: (elk
één stem):  

·     
de abt van Middelburg  
·     
de 2 edelen die samen het platteland vervingen  
·     
de 5 grote steden.

Zeeland werd beschouwd als een aparte provincie, die evenwel eng aan Holland was verbonden. Zeeland heeft nooit een eigen stadhouder en Hof gehad. De Oosterschelde was de grens tussen twee districten:  
·     
Schouwen en Duiveland  
·     
Walcheren en Beveland

Goeree en Voorne stonden op zichzelf: onbeslist is bij wie ze hoorden: Holland of Zeeland. Beide districten hadden een rentmeester, tevens baljuw. (te Middelburg en te Zierikzee). Die van Zierikzee heeft later het baljuwschap verloren en was alleen nog rentmeester.

In criminele zaken had de baljuw meer macht dan in Holland. Boven de twee baljuws van Zeeland stond de burggraaf: vervanger van de landsheer en bijna stadshouder. In 1580 overleed de laatste burggraaf en verviel de autoriteit van de burggraaf aan de Gecommitteerde Raden. De steden Middelburg en Zierikzee; later komen daar bij: Reimerswaal, Goes en Tholen.

De adellijke geslachten in Zeeland zijn talrijk, van oude oorsprong en machtig.  
Onderscheid:  

·     
eerste of grote edelen (waren stamhouders van 5 grote geslachten: de Borselens, Renesses, Cruiningens, bastaards van Bourgondie, markiezen van Bergen op Zoom.)  
·     
gewone edelen

Het was in Zeeland lastig een Statenvergadering te houden door de geografische situatie. Daarom te Middelburg een kleiner uitvoerend college:  
·     
de prelaat  
·     
de eerste edele of zijn vertegenwoordiger  
·     
de pensionaris van de provincie.

Bestuur en Staten van Utrecht.  
De Statenvergadering bestond uit 3 leden:  

·     
prelaten/dekens/kanunniken van de 5 kerken  
·     
ridderschap  
·     
stad en steden

Sinds 1528 stond Utrecht onder dezelfde stadhouder als H+Z, maar ’t heeft wel een eigen Raad en Hof.  
’t Platteland werd verdeeld in 4 Kwartieren: Eemland, Nederkwartier, Overkwartier, stad en lande van Montfoort. Aan het hoofd van ieder Kwartier een maarschalk. Zijn ambt is als dat van baljuw en landdrost elders.  
In 1268 en 1304 verdreven de gilden de stedelijke aristocratie uit de stad Utrecht. De dekens of oudermannen van de 21 hoofdgilden (eigenlijke macht) kiezen jaarlijks 24 raden en die 24 kiezen 12 schepenen.
Eén van de schepenen heet ouderman en heeft zitting in de raad. De schepenen kiezen een andere ouderman uit de 24. Deze twee oudermannen hebben de functies van de burgemeesters in de Hollandse steden. Deze situatie heeft geduurd tot 1528.

De stad Utrecht: de macht van de gilden vervalt geheel aan de landsheer, wiens stadhouder nu jaarlijks 14 schepenen kiest en 24 raden. Van de schepenen heten er twee burgemeester. De raden verliezen hun rechterlijke bevoegdheid geheel.  
De schout (vroeger voogd) wordt nu aangesteld door de vorst en niet meer door de bisschop.  
In Amersfoort: een schout, twee burgemeesters, 12 schepenen, 12 raden.  
Ook de Staten zijn in 1528 minder machtig geworden.  
In Utrecht 5 ecclesi
ën, kapittelkerken:  
·     
St. Maarten (Domkerk)  
·     
St. Salvator of Oud-Munster  
·     
St. Pieter  
·     
St. Jan  
·     
St. Maria  
Andere kerken hadden geen bijzondere rechten  
Kanunniken werden in feite grondbezitters = machtige stand  
V
óór 1528: de Staten werden aangeschreven/beschreven door de domdeken en ze vergaderden in het Kapittelhuis van de Dom. Ze kunnen vergaderen wanneer ze willen, zonder oproep van de bisschop.

Karel V:  de bisschop wordt voortaan door hem benoemd, met goedkeuring van de Paus.

Alleen de stadhouder of zijn Raad kunnen de Staten aanschrijven, en ze vergaderen dan op de Kanselarij van het Hof. Hun besluiten zijn onderworpen aan de goedkeuring van de Stadhouder en de Raden. Ze worden nauwelijks meer gehoord in zaken van contributie en financiën.  
Onder Karel V en Filips II ook stad en steden als 3e lid: Utrecht, plus Amersfoort, Rhenen, Wijk en Montfoort.

Tijdens Karel V heeft de provincie een landsadvocaat, waarschijnlijk als slechts de geraadpleegde rechtsgeleerde. Secretaris der Staten was en bleef de secretaris van het domkapittel. Na de Hervorming zijn de posten van advocaat en secretaris samen gaan vallen.

Bestuur en Landdag van Gelderland.  
Gelderland bestond uit 4 Kwartieren met elk een eigen bestuur en afzonderlijke dagvaarten:  

·     
Nijmegen (vertegenwoordigd door ridderschap en steden)  
·     
Roermond (vertegenwoordigd door ridderschap en steden)  
·     
Arnhem (de Veluwe) (vertegenwoordigd door ridderschap en steden)  
·     
Graafschap Zutphen (vertegenwoordigd door bannerheren, ridderschap en steden)

Een gezamenlijke landdag werd slechts zelden gehouden: de 4 kwartieren vormden geen eenheid dan dezelfde landsheer. In ieder kwartier hebben ridderschap en steden elk één stem (in Holland is ridderschap minder talrijk en steden hoger ontwikkeld: dus de steden hadden daar meer stemmen). Aan het hoofd van elk kwartier staat een landdrost met de bevoegdheden van de Hollandse baljuw. In het Rijk van Nijmegen heet hij burggraaf.  
Wie zijn die bannerheren van Zutphen? Zij zijn onmiddellijke Rijksvorsten, ze zijn geen onderdanen van de graaf van Zutphen, maar zijn gelijken. Tegenover de hertog van Gelre voelden zij zich niet onderdanig.  
Dan Karel V 1543: hertogdom bestuurt door stadhouder die de taal spreekt; daarnaast zullen staan Kanselier en Raden, die functioneren als een Hof, maar niet die naam dragen, evenals in Brabant. Toen daalde de macht van de bannerheren, en waren zij, behalve in rang, gelijk aan de gewone edelen.

Bestuur en Landdag van Overijssel.  
Oorspronkelijk 3 delen: Twente, Salland en Vollenhove.  
In 1528 werd Karel V als landsheer aangenomen.  
Op de landdag hadden de ridders evenveel te zeggen als de 3 steden.(Deventer, Zwolle, Kampen).  
Eerder: ca. 1446 kwam heel Oversticht onder de bisschop.  
De 3 delen (T,S,V) waren niet zo zelfstandig ontwikkeld als die van Gelderland, omdat ze bij gedeelten aan de landsheer gekomen waren. Sinds de 3 delen onder de bisschop staan, hebben ze drosten, die schouten en ammannen onder zich hebben.  
Er waren in de 15e en 16e eeuw geen kwartiervergaderingen. Wel ontwikkelde zich langzaam een landdag voor het gehele gewest.  
De edelen zijn allen leenmannen van de bisschop. Er zijn geen ‘bannerheren’.  
De 3 grote steden waren bijna onafhankelijk.  

De Landdag werd bijeengeroepen door de bisschop (vanaf 1528 door de stadhouder), en oudtijds gehouden op de Spoolderberg, en daar soms ook nog onder Karel V, maar meestal in
één van de 3 grote steden.
De Landdag: de 3 steden elk 1 stem, de ridders samen 3 stemmen (niet verdeeld over de kwartieren).

Stadsbestuur in Overijssel: iets anders dan in Holland: bv. Deventer: oudsher = bestuur: rechter (schout) en schepenen. In 1358= 2 burgemeesters, 10 schepenen en gemeenteraad (helpers van de schepenen)

In 1397 treffen we in Deventer aan:  
·     
2 magistri civium  
·     
10 scabini  
·     
12 consules

Aan het bestuur nemen ook deel:  
·     
deken en kapittel van de hoofdkerk (Lebuïnus)  
·     
de gemeenslieden, die de 8 straten vertegenwoordigden (12 per straat). Dezen kiezen raad en schepenen.  
Zwolle en Kampen lijken hier veel op.

Bestuur en Landdag van Friesland.  
Friesland was verdeeld in 3 go
ën, ieder weer verdeeld in grieten, plus een aantal niet zeer aanzienlijke steden.  

In de steden was de regering bijna zoals in Holland.  
Aan het hoofd van een grietenij stond de grietman, met ongeveer de bevoegdheden als schout en baljuw elders.  
Iedere ‘go’ had een eigen volksvertegenwoordiging; daar verschenen:  

·     
volmachten der dorpen (soms per grietenij)  
·     
afgevaardigden van de steden  
·     
enige prelaten  
·     
enige edelen  
De Landdag was een samenkomst der 3 go-vergaderingen; ieder had een stem.  
Friesland kende geen leenwezen en geen bevoorrechte standen. Wel is er maatschappelijk verschil: boven het gemeen staan:  

·     
edelingen  
·     
hovelingen  
·     
heerschappen,  
doch zij hebben geen speciale voorrechten.

Wat overging naar Karel V: 3 oude goën (gouwen):  
·     
Oostergo  
·     
Westergo  
·     
Zevenwolden  
De Gouwen waren verdeeld in grietenijen (hoofd=grietman, als schout), en de grietenijen weer in dorpen. Steden hoorden niet bij een grietenij, maar wel bij gouw.  
Stadsbestuur:  

·     
1 olderman  
·     
4 burgemeesters  
·     
2 raadslieden  
·     
6 schepenen  
Bovendien was er een gezworen gemeente van 13 personen, die de overheid koos, en als vroedschap fungeerde.  
De regering op het platteland was geheel democratisch.  
Boven al deze vergaderingen heeft tijdelijk de vergadering der Zeven Zeelanden bij de Upstal-boom (bij Aurich in Oostfriesland) gestaan, die Keuren maakten voor alle Friese gouwen. (overkeuren).  
Het stemrecht werd gaandeweg beperkt tot betalers van belasting voor grondbezit. Tevens werd ’t gewoonte een vertegenwoordiging naar vergaderingen te sturen.

Bestuur en Landdag van Groningen.  
Groningen is:  

·     
één aanzienlijke stad met onderhorige landstreken  
·     
drie kwartieren, samen de Ommelanden.

Grote verschil met Friesland was, dat Groningen één aanzienlijke stad had, en Friesland alleen een aantal niet aanzienlijke steden.  
Een landdag van de provincie is zelden bijeengekomen.  
Het oorspronkelijke zeer democratische platteland had Groningen praktisch net als Friesland.  
Stad Groningen in de 14e eeuw:  

·     
burgemeesteren (als schout)  
·     
Raad (als schepenen)  
·     
Wijsheid (als Vroedschap)

Ommelanden: 3 kwartieren: waarin alleen de grondbezitters stemhebbend waren  
·     
Hunsingo  
·     
Fivelgo  
·     
Westerkwartier

Voorrechten van de stad:  
·     
bezit Goorecht en de Oldambten (veroverd in 1401)  
·     
grote invloed op de rechtspraak in de Ommelanden  
·     
Stapel en nering: alle handel moest eerst in de stad worden aangeboden.  
Dus: bierbrouwerijen e.d. alleen in de stad! Dit gaf vaak conflicten.  
In de Opstand koos de stad voor de koning, en de Ommelanden voor de Opstand.  
Er was zelden een Landdag.  
Tijdens Karel V heeft Groningen dezelfde stadhouder als Friesland, Drenthe en Overijssel.

Bestuur en Landdag van Drenthe.  
Regering platteland als Friesland. Steden waren er niet. Onder Karel V behield na de overdracht van Gelre, Drenthe zijn privileges en zelfstandigheid, (Maar had onder de Republiek geen stem!)  
Hoofd van het gewestelijk bestuur is de landdrost.  
Adel = afzonderlijke stand, doch lage afkomst en niet rijk.  
Op Landdag: adel 1 stem, en eigenerfden 2 stemmen.  
Drenthe kon bijna zonder Landdag: de landdrost met 24 rechters deden alles!

Staten-Generaal.  
Werden soms bijeen geroepen, doorgaans te Mechelen of Brussel om:  

·     
voorstellen van beden aan te horen  
·     
over plakkaten en maatregelen van algemeen belang te adviseren  
·     
plechtige handelingen van de regering bij te wonen

Zij vormden niet één lichaam, maar bleven afzonderlijk beraadslagen en besluiten, en waren tot niets verbonden waarin zij niet zelf hadden toegestemd. Vóór de troebelen zijn zij eigenlijk alleen een bijeenkomst van Provinciale Staten, en het is de vorst die zo´n bijeenkomst bijeenroept.  
De SG heeft niet meer rechten dan de provinciën al hebben.  

Oudste voorbeeld van bijeenroepen door de landsheer is 1465, vanwege de oorlog tussen Bourgondi
ë en Frankrijk en de beden. Aanwezig waren Vlaanderen, Brabant, Henegouwen, Holland en Zeeland.  

Karel V riep ze eventueel vaker samen ter bevordering van de eenheid van de gewesten. Filips II vermeed ´t zo veel mogelijk (uit vrees!).

Algemeen Bestuur, Raad van State.  
Sinds 1531 berustte het algemeen bestuur bij de landvoogd, bijgestaan door een Raad van State (alleen raadgevend, en wisselend van samenstelling.)  
De landvoogd regeerde d.m.v.:  

·     
Geheime Raad  
·     
Raad van Financiën.  
V
óór 1531 was er de oude Bourgondische bestuursinrichting, met aan het hoofd een eerste minister, de kanselier van Bourgondië.  

RvS, GR en RvF zijn in België blijven bestaan tot de Franse Tijd.  
RvS: advies geven over belangrijke maatregelen van de regering.

Geheime Raad.  
Heeft toezicht over het rechtswezen en het beleid van de politie. Zij was een regeringsraad en moest zich onthouden van alle rechtspraak. Zij bestond uit 10 of 12 rechtsgeleerden.  
De voorzitter had dagelijks contact met de landvoogd.  

·     
oppertoezicht en beleid van justitie en politie, plus  
·     
ontwerpen van plakkaten en ordonnantiën,  
·     
privileges, handvesten en octrooien  
·     
verlenen van gratie of remissie van straf (doch geen rechtsmacht!!!!!)

Raad van Financiën.  
Draagt zorg over het geldwezen van de Staat,  is dagelijks actief.  
Ze bestond sinds 1517.

Krijgswezen.  
De landsheer heeft geen staand leger, wel 3000 ruiters: de benden van ordonnantie. Wel zijn er de garnizoenen in de vestingen. Een kapitein-generaal werd slechts onder  buitengewone omstandigheden aangesteld. In ieder gewest was de stadhouder de kapitein-generaal over de troepen in zijn gebied gelegerd.  
De gouverneurs der vestingen stonden onder de landvoogd of de kapitein-generaal.  
In oorlogstijd wierf een overste, meestal een Duitse edelman, troepen. Hij moest ze betalen uit zijn soldij of pensioen, vandaar de naam ‘pensionaris’.  
Als er oorlog in het voorjaar werd verwacht, nam men in het najaar al troepen aan, die wartgeld (wachtgeld) kregen, = ½ geld.  

De kleine garnizoenen in de vestingen stonden onmiddellijk onder de regering in Brussel (om stadhouders in bedwang te houden). W
èl staand: benden van ordonnantie: onder Karel V 15 stuks, tezamen 3000 ruiters. Aan het hoofd de hoogste edelen (o.a. WvO). De benden mochten niet in het buitenland ingezet worden.

Zeewezen.  
In tijd van vrede geen oorlogsvloot. Zo nodig huurde men koopvaardijschepen, om ze verder uit te rusten (want was al gedeeltelijk zo vanwege de zeeroverij), want in oorlogstijd was er toch al weinig handel. Afzonderlijke oorlogsschepen pas in de 17e eeuw. Hele beleid viel onder een admiraal-generaal (Holland wilde dat dit alleen door stadhouder werd gedaan).

Rechtspraak.  
Na de vorst: baljuw / drost / schout, plus de schepenen.  
Apart staan de  

·     
hoge heerlijkheden  
·     
steden.  
Geestelijkheid: had eigen rechters naar eigen canoniek recht.  
Hoofd van het rechtswezen binnen de provincie: Raad of Hof.

Rechtspraak in Holland en Zeeland.  
platteland: schout en schepenen, in eerste aanleg in burgerlijke zaken. Beroep was daarna mogelijk bij baljuw en zijn mannen, die tevens in eerste instantie rechtspraken in lijfstraffelijke zaken.  
steden: schout en schepenen: eerste aanleg in burgerlijke en lijfstraffelijke zaken.  
Van deze banken: beroep in alleen burgerlijke zaken bij Hof van Holland.

Rechtspraak in Utrecht.  
platteland: schepenrecht, alleen in civiele zaken.  
steden: civiel en crimineel.  
Sinds 1530 is Hof hoogste, PLUS:  

·     
criminele zaken van platteland  
·     
appèl civiele zaken  
·     
aan civiele zaken in 1e instantie.

Rechtspraak in Gelderland.  
De Kwartieren van Gelre waren in ambten verdeeld, met ieder hun nedergerechten of banken, meestal met criminele en civiele rechtspraak in 1e aanleg. (bij uitzondering waren er schepenbanken).  
De Overbetuwe en de Veluwe hadden hun eigen appellatie-gericht.  

De steden hadden schepenrecht: geen eigenlijk app
èl. Wel gingen echter mindere steden bij een rechtbank van een aanzienlijker stad (bv. Zutphen) vonnis halen.  
Het Hof, in 1547 door Karel V hersteld, had geen mogelijkheid tot app
èl.  
Hof: geen app
èl in civiele zaken, wel criminele rechtspraak in eerste instantie (Veluwe).

Rechtspraak in Overijssel.  
Platteland van Overijssel verdeeld in drostambten, en die weer in schoutambten (civiel en crimineel) Grote steden: civiel en crimineel.
Kleinere steden: civiele zaken met beroep op rechtbank in een van de 3 grote steden.  
Wie niet binnen bereik van genoemde rechtbanken viel, werd gevonnist door de Hoge Bank.  
Beroep was mogelijk op de Landsklaring.  
Lantrecht = lage bank = schoutambt.  
Steden: 3 grote: civiel en crimineel  
In kleine steden alleen civiel, met appel op rechtbank van een van de 3 grote steden.  
Apart was: de Hoge Bank:  

·     
over edellieden  
·     
tussen steden en landsheer  
·     
tussen steden onderling  
·     
ambtenaren wegens dienstvergrijp  

Voor gehele platteland: beroep mogelijk op de grote landklaring.  
Karel V probeerde Hof opnieuw in 1553, doch Overijssel hield vast aan privilegiën, zodat ook na 1581 het Hof niet functioneerde.

Rechtspraak in Drente.  
-      
Kleine civiele zaken: bij nedergerechten of rochten (gerechten van schout, keurnoten en buren)  
-      
Alle overige zaken op de gospraken van de dingspelen.  
-      
Appèl van beide: op de lotting (=lot-ding = volksgeding) der 24 etten

Drente: verdeeld in 6 dingspelen en die weer in kerspelen: 3-delige rechtspraak  
-      
in de kerspel = rochten  
-      
in de dingspelen: gospraken  
-      
in ’t gebied van de 24 etten (=rechters) =  hele provincie

Rochten: schout en 3 buren, plus twee keurnoten als bijzitters van de schout.  
Na uiteenzetting wijzen de 3 buren (zekeren) de zaak aan 7 andere buren, die een verslag der feiten geven en daarop een getuigenis geven omtrent het toe te passen recht. Daarna wijzen de drie ‘zekeren’ het vonnis. Het geheel in Drente is heel oud, behalve dat tijdens Karel V de voorzitter van de etstoel de landdrost is (= hoofd van gewestelijk bestuur)

Rechtspraak in Groningen.  
-      
rechter (dit zijn bezitters van heerden), in Westerkwartier heet hij Grietman.  
-      
zwaardere zaken plus appèl door hovetmannen = stadsrechtbank

In de stad geen schepenen.  
De regering van de stad is: (ook rechtspraak)  

-      
4 rekenmeesters (later burgemeesters)  
-      
12 oldermannen of raden  


-      
Nedergerecht = 1 burgemeester en 3 raden  
-      
Volle gerecht = voor zwaardere en appèlzaken.

Rechtspraak in Friesland.  
Platteland:  

-      
geringe zaken = dorpsrechter  
-      
grotere civiele zaken = grietman (door landsheer gekozen)

Stad: burgemeesters en regeerders: als de grietman.  
Criminele zaken: Hof (al vanaf 1494, en door Karel V bevestigd).
Het Friese Hof (vergaderde vanaf 1527 dagelijks) had goede reputatie, omdat ze onafhankelijk was van de Staten.

Algemeen rechtsgebied.  
In de Nederlanden was door Filips de Goede in 1446 een Grote Raad ingesteld, die in 1503 definitief in Mechelen was gevestigd. Optimaal werkte ze niet, omdat er in de meeste provincies weerstand was. In het noorden maakten Holland en Zeeland er wel gebruik van.

Doel van de Grote Raad:  
-      
bevordering van de eenheid van de Nederlanden  
-      
einde maken van beroep op parlement Parijs, door vooral Vlaanderen en Artois

Grote Raad onder Karel V:  
-      
5 geestelijke raden  
-      
7 wereldlijke raden

Grote Raad:  
-      
rechtspraak over alle personen die onder geen andere rechter stonden  
-      
soms eerste aanleg  
-      
veel beroepszaken  
-      
geen beroep in criminele zaken: de dader had toch al ‘bekend’.  
App
èl op Grote Raad kan niet, eventueel wel revisie.

Wetgeving en Rechtspraak in criminele zaken.  
In 1570 ordonnantiën over alle Nederlanden:  

·     
verdachte niet zonder bevel van rechter in hechtenis, tenzij op heterdaad betrapt  
·     
binnen 24 uur (ten hoogste 3x24 uur) vindt ondervraging plaats  
·     
bij belijdenis of volledig bewijs volgt onmiddellijk het vonnis. Geen belijdenis, maar bewijs is genoegzaam gebleken: pijniging tot bekentenis volgt.  
·     
extraordinairlijke procedure: de staat vervolgt door schuld zelf actief te zoeken cq. bewijs te krijgen; er is dan geen afkoop mogelijk  
·     
appèl niet toegelaten, eventueel wel gratie door de landsheer (later ook door ondergeschikte overheden)

Maar de woelige tijd (1570) dwarsboomde een goede invoering, en werd in de Pacificatie van Gent geschorst.

Vervolg extraordinaris proces:  
·     
onderzoek naar schuld  
·     
eis van de overheid  
·     
bij bewijs geen bekentenis nodig

Bij ordinaris proces:  
·     
eis van de klager  
·     
antwoord beklaagde  
·     
repliek klager  
·     
dupliek beklaagde,  
·     
dan pas stukken en getuigen  
·     
bekentenis altijd nodig, eventueel via de pijnbank  
Van oudsher: geen app
èl bij criminele vonnissen, want er was bekentenis, hoe dan ook.

Zes lijfstraffen:  
1.     zwaarste: verbeurte van lijf en goed  
2.     doodstraf zonder verbeurte van goed  
3.     eeuwige ballingschap, met of zonder verbeurte van goed  
4.     verminking (afkappen rechterhand, afsnijden oren)  
5.     openbare geseling met verbanning (vaak met brandmerking)  
6.     openbare tentoonstelling met of zonder verbanning

Gevangenisstraf niet, alleen in geval van preventieve hechtenis.  
Onder Karel V: soms verwezen naar de galeien in de Middellandse Zee; later tucht- en werkhuizen.

Burgerlijke wetgeving.  
Oorspronkelijk gebaseerd op oude landkeuren en stadkeuren van Germaanse en Frankische oorsprong.  
Daarom tijdens Karel V en later naar Romeins Recht, van supplementair naar ordinair.

Veranderingen gedurende de troebelen.  
Aanloop Opstand:  

·     
Hoge Adel: tegen Granvelle, die om de aangewezen organen regeerde  
·     
gewone Adel: door scherpere geloofsvervolgingen: Compromis  
·     
gewone volk: Beeldenstorm

Komst Alva  
·     
als kapitein-generaal  
·     
kon eventueel als landvoogd optreden, hetgeen geschiedde.

Na Alva:  
·     
regering onveranderd, alleen: Raad van Beroerten om onlust van 1566 te bestraffen. Deze Raad is nooit afgeschaft, maar onder Requesens verlopen.

Na Jemmingen achtte Alva de tijd rijp voor een nieuw belastingsysteem:  
·     
1% van alle vermogens voor eens; deze maatregel ging door  
·     
5% van de verkoop van onroerende goederen voor altijd; voorlopig afgekocht voor twee jaar, maar geen vervolg door de troebelen  
·     
10% van de verkoop van roerende goederen; voorlopig afgekocht voor twee jaar, maar geen vervolg door de troebelen

Het nieuwe bewind in Holland en Zeeland.  
·     
1572: H+Z erkenden alleen de vorige stadhouder WvO als wettige vertegenwoordiger van de landsheer.  
·     
1573: naast WvO werd ingesteld: Raad van Finantie, en Raad van Admiraliteit  
·     
1575: H+Z verenigen zich, met WvO als Hoofd en Hoogste Overheid, i.p.v. de drie oude Raden werd de Landraad opgericht, maar op verlangen van WvO door Gecommitteerden uit de Staten vervangen ·      1576: Prins kreeg aan zijn zijde: drie afzonderlijke collegiën van Gecommitteerden: Holland, Zeeland en West-Friesland. De Prins had de rol van Landvoogd. Het Hof (in 1572 opnieuw opgericht) verloor een deel van zijn politieke macht.

De opgestane steden kwamen in juli 1572 in Dordrecht samen:  
·     
WvO werd weer stadhouder  
·     
Lumey luitenant Zuiderkwartier  
·     
Sonoy luitenant Noorderkwartier  
·     
gereformeerde en katholieke religies vrij in de uitoefening: al in 1573 te niet gedaan.  
Gezag van landvoogd/Raad van State/andere collegiën, nu naar Stadhouder en Staten.

Pacificatie van Gent.  
8-11-1576: WvO kreeg van H+Z de volle macht, totdat na vertrek van de Spanjaarden de Staten-Generaal anders zou beslissen.  
Maart 1576: Requesens sterft, hij had Berlaymont en Mansfeld tot zijn opvolgers benoemd, doch de Raad van State nam het bewind in handen.  
Besluiten van de Pacificatie:  

·     
algemene amnestie
·     
herstel onderlinge vrije verkeer
·     
samenwerking tot verdrijving van de Spanjaarden

Verder:
·     
schorsing van de plakkaten t.a.v. de ketterij
·     
in H+Z bleef de katholieke eredienst verboden
·     
in de katholieke provincies was de gereformeerde eredienst verboden
·     
geloof was vrij

Scheiding van Noord en Zuid.  
01-1577: Unie van Brussel door de katholieke gewesten: wèl bevestiging van de Pac. van Gent, maar ook poging aartshertog Matthias de leiding te geven.
02-1577: Don Juan nam de pacificatie aan bij het Eeuwig Edict. H+Z weigerden hem te erkennen. Don Juan pleegde verraad door de inname van Namen, en de mislukte aanslag op Antwerpen. Nu verschenen H+Z weer in de Staten-Generaal.
24-09-1577: WvO in Brussel
11-12-1577: de 17 gewesten sloten: “De Nadere Unie van Brussel”:

·     
De Pacificatie werd bevestigd
·     
H+Z zegden toe de anderen niet te hinderen in de vrije uitoefening van de katholieke eredienst
17-12-1577: Matthias nam de 30 artikelen van de Staten-Generaal aan om landvoogd te worden.
01-1578: Door het Eeuwig Edict had Don Juan de Spaanse en Italiaanse troepen weg moeten zenden, doch bij Genua maakten ze rechtsomkeert en kwamen ze o.l.v. Parma weer terug. Ze vernietigden de Staatse troepen bij Gembloux in januari 1578.
07-07-1578: ontwerp van religievrede: overal waar 100 huisgezinnen een van beide godsdiensten wilden uitoefenen, was deze toegestaan, doch de meeste provincies zagen dit niet zitten.
30-08-1578: Anjou krijgt van de Staten de titel: Beschermer der Nederlandse Vrijheid, maar vele katholieken wilden liever terug onder Filips dan onder de Geuzen.
01-10-1578: Don Juan sterft, en Parma treedt in zijn plaats als landvoogd. Parma had zich poeslief opgesteld: hij bevestigde de Pacificatie en het Eeuwig Edict etc., BEHALVE: er kwam een verbod van elke andere dan katholieke religie. De gewesten die zich binnen drie maanden aanmeldden zouden onder de gunstige voorwaarden overgaan. Wie later kwam: minder gunstig, wat Brabant en Vlaanderen later merkten.

De godsdienstkwestie werd het struikelblok tussen Noord en Zuid!

01-1579: Unie van Utrecht: H+Z, Gelderland + Zutphen, Utrecht en Ommelanden
04-02-1579: Gent er bij, plus
23-03-1579: enige steden en grietenijen van Friesland, plus
11-04-1579: Venlo, plus
10-07-1579: Ieperen, plus
29-07-1579: Antwerpen, plus
13-09-1579: Breda, plus
01-02-1580: Brugge en het Vrije, plus
16-02-1580: Lier, plus
11-04-1580: Drente. 

17-05-1579: Unie van Atrecht: zij verzoenden zich met de Spaanse regering: Henegouwen, Artois, Rijsel, Douai en Orchies.

15-03-1580: WvO vogelvrij verklaard

26-07-1581: besluit tot afzwering Filips II. De Afzwering geschiedde door:
·     
Brabant
·     
Gelderland
·     
Vlaanderen
·     
Holland
·     
Zeeland
·     
Friesland
·     
Mechelen
·     
Overijssel
·     
Utrecht

Grondvesting der Republiek  
Anjou was een mislukking. Nu wilde men WvO als graaf, in de functie van landsheer, doch voordat het zover was, werd hij vermoord.
Zoon Maurits kwam niet in de plaats van zijn vader. Wel stelden de SG hem aan het hoofd van de RvS. Opnieuw zoeken naar een landsheer: via Elizabeth I: graaf van Leicester. Zij zond mede 4000 voetvolk en 400 ruiters; als onderpand kreeg zij Den Briel, Vlissingen en Rammekens.

Haar bezwaar tegen de regering van de Republiek: de RvS had te weinig macht, en de gedeputeerden van de SG te weinig ruimte. Leicester dwong meer macht af en die was groter dan die van Matthias, Oranje of Anjou. De Staten moesten wel nieuwe belastingen goedkeuren, en besliste over oorlog en vrede. Maar Leicesters streven naar het stadhouderschap ging niet door, omdat H+Z, net voor Leicesters komst, Maurits als zodanig aanstelden.

Leicester meende de landen te kunnen regeren buiten H+Z om. Er rezen hevige geschillen met de SvH hierover:
·     
religie: Holland wilde dit per provincie regelen, Leicester nationaal
·     
handel: Leicester wilde alle handel op de vijand staken
·     
plus: Leicester kreeg de opdracht van Elizabeth I de vrede met Spanje te regelen

April 1588 deed Leicester afstand van zijn gezag, en de Republiek was gevestigd. Men stopte met het zoeken van een nieuwe landsheer, en besloten de Geünieerde Provinciën zich zelf te gaan regeren als een republiek in een bondsstaat in de naam Republiek der Verenigde Nederlanden.
De UvU werd nu een soort grondwet, en de SG werden een congres van gezanten van soevereine machten.
Wel was er nog overleg met Albertus en Isabella in het Zuiden over hereniging, maar ’t Noorden had zich de zelfstandigheid te zeer eigen gemaakt.

De Republiek tot de dood van Willem II.  
De SG vertegenwoordigden de delen van de gemenebest van de Republiek (behalve Drente). Vanaf 1583 vergaderden zij in Den Haag, en was sedert 1593 permanent bijeen, waardoor de RvS als uitvoerend bewind zwakker werd.
Sedert 1579 eigenlijk twee Generaliteiten:

·     
op grondslag van de Pacificatie van Gent
·     
op grondslag van de Unie van Utrecht,
die spoedig samenvielen.

In de Unie was geen plek voor Brabant, hoewel Breda claimde van wel. Drenthe werd ondanks vele pogingen niet toegelaten als aparte 8e provincie.
De SG was meer een congres van gezanten dan een wetgevende vergadering.
Iedere provincie stuurt zoveel mensen als ze wil, en voor ze lang ze wil. Vanaf 1624 konden geen krijgslieden deelnemen: omdat ze te afhankelijk waren van de kapitein-generaal. De afgevaardigden hadden van ouds geen instructies meegekregen omdat ze toch moesten overleggen met hun committenten.
Het voorzitterschap wisselt per week tussen de provincies vanaf 1576.
Belangrijk was de griffier, weliswaar geen stem, maar wel voor het leven benoemd. Iedere provincie had in de SG één stem.

De Bevoegdheid der SG.  
Deze was niet duidelijk afgebakend.
De Republiek was tot het vertrek van Leicester een bondsstaat, daarna tot 1618 een statenbond.
Na 1618 zijn er geregeld twee partijen.
De grens tussen de bevoegdheden van de SG en die der Provinciale Staten werd bepaald door de UvU, maar de UvU liet veel onbeslist.

Over de buitenlandse politiek.  
De SG verklaren de oorlog en sluiten vrede of bestand, sluit tractaten, gaan verbonden aan en hebben het bestuur over de gehele diplomatie.
Uitzonderingen nà de troebelen:

·     
Holland in zake visserij en handel met buitenlanders.
·     
Holland / Engeland: Acte van Seclusie 1654.

Voor geheime diplomatieke onderhandelingen was de SG te groot, en de RvS niet geschikt: tot 1627 zaten er 1 of 2 Engelsen in. Daarom werden ‘secrete besognes’ ingesteld: de landsadvocaat van Holland en 7 man (uit iedere provincie één), zoals:
·     
1585 met Elizabeth
·     
1607 met Aartshertogen.
Tijdens FH werden alle geheime zaken behandeld in het kabinet van de stadhouder, inclusief afgevaardigden, met volmacht, van de generaliteit.

Over het defensiewezen.  
Vanuit de UvU: gemeenschappelijke verdediging, zowel te land als te water.
Artikel 8 van de UvU stelde gemene dienstplicht in het vooruitzicht, maar dat ging niet door.

De SG oefenden hun bevoegdheid te land uit d.m.v. de RvS. Dit systeem werd betaald vanuit de gemene middelen van de Generaliteit. Dit werkte niet goed, daarom voerde men repartitie in: iedere provincie nam de betaling van een zeker aantal troepen voor haar rekening en bood deze aan de Generaliteit aan, incl. officieren t/m de rang van kolonel. Op den duur werkte dit ook niet goed, want ’t leek of de armee uit 7 legers bestond. Dit bleek, toen in 1650 meer troepen van zijn repartitie afdankte dan de Generaliteit had bepaald. Eerder hadden Zeeland (1626) en Friesland (1630) naar eigen dunk troepen willen afdanken, wat juist Holland voorkwam.

Soms nog wierf de RvS zelf troepen, maar meestal liep dit via een vreemdeling, die met ontvangen geld zelf troepen monsterde.
Ook over het zeewezen hadden de SG het oppertoezicht.
Maurits had als admiraal-generaal een ‘College van Superintendentie”naast zich (1588-1593), om de zaak aan de RvS te onttrekken.
In 1593 verviel dit college en werden in 1597 de colleges van Admiraliteit tot een 5-tal vermeerderd. Deze 5 staan onmiddellijk onder de SG.

Over de financiën der Generaliteit en over het muntwezen.  
Landelijk kwamen de SG geld te kort door een tekortschietend belastingstelsel. Daartoe werd tijdens de vergadering van de Nadere Unie van 1583 besloten tot een quotenstelsel.
Volgens het quotenstelsel betaalden in 1594 alleen Holland, Zeeland, Utrecht en Friesland; de andere provincies waren in handen van de vijand of er mee in strijd. In de loop van 1594 ging Stad en Landen meebetalen, en sedert 1608 ook Overijssel en Gelderland.
Het quotum is volgens vaste regel gesteld op 10-12-1612: van iedere 100.000 pond betaalt:

                                          ponden    schellingen      penningen
·     
Gelderland                5.500
·     
Holland                   57.142           17                     2
·     
Zeeland                   11.000
·     
Utrecht                     5.714             5                      8 ½     
·     
Friesland                11.428            11                     5

·     
Overijssel                3.500
·     
Stad en Lande          5.714            5                      8 ½
(Geld: pond= 20 schelling; 1 schelling = 12 penningen)
1616: Zeeland met 2% verminderd, welk werd omgeslagen over alle 7 provinciën (dus ook Zeeland).
1622-1634: Gelderland en Overijssel tijdelijk verminderd met resp. 4 ¼ en 2 ¼ %.
Vanaf 1634 bleven de verhoudingen gelijk: (gulden = 20 stuivers. 1 stuiver=12 penningen)

                                         guldens         stuivers        penningen
·     
Gelderland                   5                 12                 3
·     
Holland                      58                   6                  2 ¼
·     
Zeeland                        9                   3                  8  
·     
Utrecht                        5                   16                 7 ½
·     
Friesland                    11                   13                2 ¾
·     
Overijssel                    3                   11                5
·     
Stad en Lande             5                   16                7 ½

Het zeewezen heeft eigen belastingen: convooien en licenten.
·     
convooibrieven: (reeds vóór 1572 door WvO uitgegeven): vrijbrieven aan koopvaarders tegen de Watergeuzen.
·     
licenten: opbrengst van de vergunning om op de vijand handel te drijven (vanaf 1573)

In 1577 werden deze belastingen van H+Z overgenomen door de SG.
Convooibegeleiding is ook: samenvoeging hele eskaders, begeleid door oorlogsschepen.
Na de Vrede van Munster bleven beide belastingen gehandhaafd en kregen intussen het karakter van in- en uitvoerrechten.
Op den duur (?) was de opbrengst onvoldoende en moest de SG er op toeleggen.
Muntwezen: Artikel 12 der UvU: geeft aan de SG het recht van de munt en zegt dat deze op algemene voet moet worden geregeld. Doch daar is niet van gekomen: tot het einde der Republiek bleef alles bij het oude, alleen werd op de munten een merk gezet dat ze tot uniemunt stempelde

Soevereiniteit SG over de Generaliteitslanden.  
De SG bestuurde de veroverde landstreken van Vlaanderen, Brabant en de Landen van Overmaze.
Zij was hier absoluut soeverein en tegelijk vertegenwoordiging. Ze hebben er dus de wetgevende macht en leggen er (stevige) belastingen op. Door zware accijnzen belemmerde men er het fabriekswezen uit oogpunt van concurrentie met de 7.
De SG had hier ook het opperrechtsgebied:
-      
Raad van Vlaanderen in Middelburg
-      
Raad van Brabant in Den Haag, incl. de Landen van Overmaze

In Maastricht werd de soevereiniteit gedeeld tussen SG en het bisdom Luik. Hetzelfde gebeurde t.a.v. Wezel, Rijnberk en andere Duitse steden waar SG bezittingen had.
SG had ook toezicht op de compagnieën in Oost en West; de octrooien moesten steeds verlengd worden zodat SG een vinger in de pap hield.

SG en geschillen tussen provincies en tussen leden van provincies.  
En bij goedvinden van provincies mocht ze enige rechten uitvoeren, die eigenlijk aan de Provinciale Staten voorbehouden waren.
De SG had ingeval van geschillen in deze de uitspraak. Meerdere malen moest hiervoor de SG in actie komen, in Friesland, in Overijssel; tussen Stad en Ommelanden was ook geregeld ingrijpen nodig, zelfs zo dat in 1600 een kasteel aldaar gebouwd werd om afspraken af te dwingen.

Rechtspraak had SG overgedragen aan de RvS.
Soms stelde de SG een gedelegeerde rechtbank aan ter berechting van delicten tegen de Generaliteit.
Zo ook i.h.g. van Oldenbarnevelt; hierbij twee punten over de gang van zaken:

·     
was dit wel een delict tegen de generaliteit?
·     
de rechtbank bestond niet uit rechtsgeleerden, maar uit persoonlijke vijanden van Oldenbarnevelt.
In zake het zeewezen werd rechtgesproken door gedelegeerde rechters uit de admiraliteitscollegiën.

Raad van State.  
Algemeen Bestuur van de Republiek bij instructie van 12-04-1588.
Hij bestond uit:

·     
1 of 2 Engelse leden (tot 1627)
·     
stadhouders der provinciën
·     
12 leden door provincies afgevaardigd.

Taken:
·     
onderhouden der tractaten met vreemde mogendheden, en bewaren goede verstandhouding met de
naburige volken.

·     
opperbevel in krijgszaken, en liet zijn besluiten door kapiteins-generaal en admiralen ten uitvoer
leggen.

·     
beheer van het financiënwezen der Generaliteit.
·     
oefende de rechtsmacht der Generaliteit uit.

Door de SG werd veelvuldig inbreuk gemaakt op deze bevoegdheden.
Historie RvS.:
Onder de landsheer was de RvS een adviserend lichaam, dat alleen uitvoerend optrad als de landvoogd ontbrak. In 1588 had men echter een regerend orgaan nodig, maar de RvS heeft dit niet goed kunnen waarmaken door: de vreemde samenstelling:

·      2 Engelsen, door verdrag 1585 met Engeland, en eerst ook nog de Engelse opperbevelhebber van de Engelse hulptroepen. In 1616 werden de pandsteden (Den Briel, Rammekens en Vlissingen) tegen geld ingeruild, waardoor de Engelsen het recht van zitting kwijtraakten, doch één gezant bleef nog tot aan zijn vertrek in 1627.

·      de stadhouders

·      12 leden van de provincies, door de SG aangesteld: H 3x, Geld/Z/Fr/ elk 2x, de andere 1x: Gr/Utr/Ov.

Hoofdelijke stemming, er had overeenstemming plaats.
Bij instructies van 1588 was t.a.v. buitenlandse Zaken de bevoegdheid van de RvS ingekort. Was in 1584 nog dat de RvS tractaten kon sluiten en veranderen behoudens toestemming van de SG, in 1588 is het: onderhouden van de tractaten, en van een goede correspondentie met het buitenland, dus van wetgevend naar uitvoerend.
Dit dus vanwege de Engelse leden!!
De briefwisseling met de buitenlandse mogendheden kwam zo in handen van de landsadvocaat van Holland en van de griffier der SG.
Zo ging de gehele diplomatie van de RvS naar het ‘secreet besogne’ van de SG.

De RvS voert het militair beheer.
Maar de SG mocht hier ook actief in worden “als de situatie dit vereiste”.
In de praktijk eiste Maurits het beheer van de krijgszaken op zonder zich te bekommeren om de goedkeuring van de RvS.
Wel hield de RvS toezicht op de dode strijdkrachten: de vestingwerken. Tot de repartitie (1589) benoemde de RvS de kapiteins en hogere officieren.

Eerder was het geven van patenten (open bevelschriften) aan de commandanten voorbehouden aan de RvS. FH echter begon deze patenten zelf uit te geven, zodat later Willem II het oprukken naar A’dam kon doen.

De hoogste militaire rechtspraak kwam aan de RvS toe, maar werd onder Maurits overgenomen door de Hoge Krijgsraad.
Het recht van gratie voor militaire strafvonnissen kwam de SG toe, maar er werd altijd advies van de RvS ingewonnen.

De gelden die de RvS beheerde betroffen voornamelijk oorlogskosten. Aan het eind van het jaar maakte ze een begroting op, de generale petitie, (als beden uit de graventijd!) en bij de SG ingediend.
De RvS legt in de Generaliteitslanden belastingen op.
Alle uitgaven geschiedden door de thesaurier-generaal op bevel van de RvS.
De Generaliteitskamer registreert ze (= alleen controle)
De Ontvanger-generaal (niet zo belangrijk als de thesaurier-generaal!) controleert of de ontvangers het geld wel storten.

De RvS heeft criminele en civiele jurisdictie over zijn ambtenaren bij delicten in hun ambt, over goederen van/naar de vijand gezonden zonder paspoort, over misdrijven in zake van oorlog. Slechts in enkele gevallen was hiervan appèl op de SG, behalve bij criminele vonnissen.
Er werd gedurig inbreuk gemaakt op de bevoegdheid van de RvS:

·     
door die Engelsen
·     
door persoonlijk gezag van Maurits en Oldenbarnevelt
Het voorzitterschap wisselde om de week, tussen de leden, zodat Holland 3x zo vaak voorzat als Utrecht

Admiraliteit.  
Tot 1588 was de RvS ook belast met het beleid van het krijgswezen, niet alleen te land, maar ook te water.
In 1588 nam de admiraal-generaal van de Unie (=Maurits) plus een bijzonder college van Superintendentie het waterbeleid van de RvS over.
In 1593 verviel dit College; vanaf toen viel ‘water’ onder de admiraal-generaal en aan de SG.
De kosten van het krijgswezen te water werden bekostigd uit convooien en licenten, en indien van een tekort: subsidies van de provincies.
·     
eerder: na 1572 regelde WvO de zeeoorlog/ het zeewezen

·     
na de dood van WvO kreeg de RvS deze functie
·     
in 1585(of 1586?) ging deze naar Leicester over.

Leicester richtte 3 collegiën op:
·     
Hoorn (later Amsterdam)
·     
Rotterdam
·     
Middelburg

In 1597: 5 collegiën:
·     
Rotterdam
·     
Amsterdam
·     
Middelburg
·     
Hoorn/Enkhuizen
·     
Dokkum (later Harlingen)
In elk college zaten leden uit anders provincies. Van elk college is de admiraal-generaal de voorzitter.
Ieder college collecteerde de convooien en licenten voor zich zelf (=directe inning), en zag het smokkelen van stadgenoten door de vingers.
Daarom waren de Staten der landprovincies voor verpachting. Pas Willem III heeft verpachting in 1687 door kunnen zetten: de stijging van de opbrengsten was verbluffend! Maar omdat de handel er erg onder leed, werd de collecte na een jaar weer ingevoerd!!

Verhouding van de prinsen van Oranje tot de Generaliteit.  
Naarmate de SG meer inbreuk maakte op de bevoegdheden van de RvS, werd de algemene regering zwakker, en kreeg het provinciaal belang de overhand.
Meermalen traden de prinsen van Oranje als handhavers der eenheid van de staat op, maar zij waren daar niet bepaaldelijk toe gemachtigd.
De prinsen stonden slechts in dienst van de Generaliteit, als lid van de RvS en als kapitein- en admiraal-generaal.
Het ambt van stadhouder was zuiver provinciaal!!
Maurits was eerst alleen stadhouder van Holland en Zeeland.
In 1589 ook van Overijssel
In 1590 ook van Utrecht
In 1591 ook van Gelderland.
Willem Lodewijk (zoon van Jan van Nassau): 1584 stadhouder van Friesland, en in 1594 ook van Stad en Lande.
Tot 1618 gaf Oldenbarnevelt eenheid aan de staat, niet door zijn ambt, slechts door zijn persoon.

Frederik-Hendrik:
·     
stadhouder van Holland, Gelderland, Utrecht, Overijssel
·     
admiraal-generaal
·     
kapitein-generaal
·     
daarna pas Zeeland (op aandringen andere provincies, omdat Zeeland zeer verstoord was, omdat FH door SG tot k-g was benoemd voordat de provinciën hierover hun mening hadden kunnen geven en tot een accordering waren gekomen)
·     
stadhouder van Groningen en Drenthe na de dood van Hendrik Casimir in 1640.
Friesland koos in 1640 voor Willem Frederik.
FH: van 1630-1640 had hij in feite alle macht, maar niet volgens de artikelen, dus als een Griekse tiran (door volkswil)
Coups 1618 en 1650 in feite onwettige daden.

Bevoegdheid der Provinciale Staten.  
Deze bevoegdheid vermeerderde sterk t.g.v. de afzwering van de vorst, zowel wetgevend als uitvoerend.
De SvH verboden zelfs in 1591 dat de hoven van justitie rechtsingang tegen een stadsregering zouden verlenen. Evenzo in 1617, bij de Scherpe Resolutie, toen de regering maatregelen tegen Contra-Remonstranten wilde nemen. Dus: steden konden tegen particulieren doen wat ze verkozen: justitie kon hier niets tegen doen.
In de Middeleeuwen was de kerk een staat in de staat, met eigen recht, eigen rechtbanken en straffen.
De Hervorming bracht twee partijen (Katholieken en Protestanten) , die elk hulp zochten bij de Staat, waardoor de Staat veel macht kreeg en alles regelde tav de godsdiensten.

Provinciaal Bestuur – Stadhouder en Gecommitteerde Raden.  
Officieel was de stadhouder de dienaar van de Prov. Staten. Toch oefende hij gezag/rechten uit, die vroeger de soeverein hadden toebehoord.
Verder ging macht P.S naar permanente commissies: Gedeputeerde Staten, of Gecommitteerde Staten. Zij waren belast met de uitvoering van de resoluties en het beheer van de financiën, waren betrokken bij het krijgswezen en spraken recht in zaken waarin de stadhouder, of het belang van de provincie, betrokken was.
Benoeming stadhouder:

·      oorspronkelijk door de vorst of diens landvoogd (WvO aanvankelijk)

·      WvO als voortzetting bovenstaande

·      door SG (op verzoek provincie):
o    
Rennenberg Groningen
o    
Willem Lodewijk 1584

·      Provincie:
o    
Chimay in Vlaanderen 1583
o    
Maurits: Holland 1585 (SG wel bevestigd) (Maurits wèl door SG: Ut,Gld, Ov)
o    
Ernst Casimir (Frl.)
o    
Maurits (door Groningen en Drente)

Zo bleef verder de benoemingen door de provincies geschieden!
De meeste stadhouders regeerden nu zonder instructie.

De 5 bevoegdheden van de Stadhouder:
o    
In Holland zorg voor de ware godsdienst (na 1572 gereformeerde religie) Maurits beriep zich hierop in 1618!
o    
zorg voor de handhaving der justitie; hij is voorzitter Hof van Holland, maar was er alleen bij zijn installatie.
o    
vernieuwing magistraten: electie van burgemeesters en schepenen uit dubbeltallen door de stad aangeboden; tussentijds veranderen 'de wet verzetten'.
o    
aanstelling ambtenaren: vanaf 1589; wel nominatie van 3 personen door de Staten.
o    
geven van pardon en van remissie (vermindering van straf), wat eigenlijk een attribuut van de soeverein was.

Het politieke gezag van de hoven verdween met de troebelen vanwege Spaansgezindheid, alleen nog in Gelderland.
Gecommitteerde Raden (Gedeputeerde Staten in Friesland en elders zo geheten): als vaste colleges pas in 1590 opgericht.
Sedert 1576 waren er reeds drie colleges van Gecommitteerde Raden: Holland, Zeeland, West-Friesland.
De quote van Holland werd verdeeld in subquoten voor Noorderkwartier (= West-Friesland/Hoorn)  en Zuiderkwartier (Holland)

Samenstelling en inrichting der Provinciale Staten-collegiën – Gelderland.  
2x jaars, op aanschrijven van Stadhouder en Raden = verenigde zitting der Staten van de 3 kwartieren.
Sinds de stand der Bannerheren was vervallen, want zij hadden de Spaanse kant gekozen, zien we:
Ridderschap en Steden.
Ieder kwartier heeft eigen Gedeputeerde Staten.

Samenstelling en inrichting der Provinciale Staten-collegiën – Holland.  
Staten van Holland en West-Friesland: 4x jaars, of zonodig vaker, door Gedeputeerden beschreven. Geleid door de landsadvocaat, later raadspensionaris.
West-Friesland deels zelfstandig, omdat ’t door ’t Spaanse Haarlem en Amsterdam gescheiden was van de rest van Holland.
SvH met Ridderschap en Steden.
Vaag was wanneer eenparigheid van stemmen nodig was, en wanneer meerderheid van stemmen, soms 2/3 of desnoods gaf de Stadhouder met de door hem aangewezen leden van het Hof van Holland de doorslag.
Sedert 1581 is de vergaderplaats Den Haag.
De Vergadering wordt beschreven door Gecommitteerde Raden en de landsadvocaat.

Samenstelling en inrichting der Provinciale Staten-collegiën – Zeeland.  
In de Statenvergadering vervielen door de Opstand:

·     
de bisschop van Middelburg
·     
de meeste edelen
De Vergaderingen werden op onbepaalde tijden door de Gecommitteerde Raden beschreven.

Samenstelling en inrichting der Provinciale Staten-collegiën – Utrecht.  
·     
Geëligeerden (uit geseculariseerde kapittels)
·     
Ridderschap
·     
stad Utrecht
2x per jaar samen, na 1593 beschreven door Gedeputeerde Staten.

Samenstelling en inrichting der Provinciale Staten-collegiën – Friesland.  
Sedert 1578 verschijnen:

·     
de volmachten van de 30 grietenijen van de 3 goën
·     
gedeputeerden der 11 steden
De 11 steden zijn het 4e kwartier geworden.
Beschrijving is door de Stadhouder en Gedeputeerde Staten. Samenkomsten:
1x per jaar, of zonodig vaker bijeen.
Gedeputeerde Staten had ook het toezicht op de dijken en zeeweringen, omdat er in Friesland geen waterschappen zijn.

Samenstelling en inrichting der Provinciale Staten-collegiën – Overijssel.  
Statenvergadering:

·     
edelen
·     
afgevaardigden van de 3 grote steden.
Beschrijving is 1x per jaar.
Geruzie was er regelmatig bij belangrijke kwesties met een stemmingsuitslag, waarbij minder dan 1/3 van de Ridderschap met de Steden een meerderheid kon maken: dit accepteerden de Ridders dan niet. De SG moest dan tussenbeide komen.
Regeringsreglement van 1675 en na 1748 gaf aan dat bij staken van de stemmen de beslissing aan de stadhouder was.
Gedeputeerde Staten in 1591 opgericht, en instructie van 1593:

·     
3 ridders
·     
afgevaardigde uit elke grote stad (=3).

Samenstelling en inrichting der Provinciale Staten-collegiën – Stad en Lande.  
Stad Groningen sinds 1580 aan de zijde der vijand.
Reductie 1594.
In dit tractaat behield SG de beslissing voor over de geschillen tussen stad en Ommelanden, die al lange tijd bestonden.
Volgens uitspraak van de SG in 1595 en 1597 vormden Stad en Lande één gewest, vertegenwoordigd door het College der Staten:

·     
uit de Raad van de stad
·     
uit jonkers, hovelingen, eigenerfden en volmachten der 3 Ommelandse kwartieren.
Behalve het college der Gedeputeerde Staten hadden de Ommelanden nog hun bijzondere Gecommitteerde Raden, die soms apart bijeenkwamen.
Landdag: 1x per jaar op het raadhuis van de stad, beschreven door de Gedeputeerde Staten.
Grootste grieven van de Ommelanden:

·     
bezit van de stad van Oldambt sinds 1536, want was eigenlijk deel van de Ommelanden
·     
stapelrecht van de stad.

Samenstelling en inrichting der Provinciale Staten-collegiën – Drenthe.  
Nadat het op de vijand heroverd was, werd het niet toegelaten tot deelneming aan de algemene regering.
Statenvergadering = Ridderschap en volmachten der eigenerfden.
Pas in 1594 was Drenthe vrij van de vijand, gelijk met de stad Groningen.
Groningen kwam wel in de SG, Drenthe niet, ondanks verzoeken daartoe. Reden: bij 8 leden zouden de stemmen kunnen staken, en Drenthe zou net als Holland één stem hebben.
Drenthe had wel een betere positie dan de Generaliteitslanden, want in eigen zaken soeverein; haar quote was minder dan 1% van het geheel. Er is sprake geweest Drenthe als 3e lid van Stad en Lande toe te voegen, maar de stad Groningen was er steeds op tegen.
De Staten van Drenthe kwam 1x per jaar in Assen bijeen, en werd beschreven door de drost (hoofd der Staten) en de Gedeputeerde Staten.
Gedeputeerde Staten waren er sedert 1600.

Rechtspraak.  
Algemene Toestand:
Er is niet gewerkt aan een gemeen wetboek voor de Unie, en voor de meeste provincies ook niet. Veranderingen hadden te maken met overblijfselen van vroegere politieke bevoegdheid, en het recht van appèl op de Provinciale Hoven. Eenheid van recht zou de zelfstandigheid der provincies hebben verkort. Dit gold ook binnen provincies: kwartieren en steden.

Nieuwe codificaties kwamen slechts tot stand in:
·     
1601 Ommelanden
·     
1602 Friesland
·     
1614 Drenthe
·     
1630 Overijssel.
Een college dat de Grote Raad van Mechelen verving, is in de Republiek dan ook niet opgericht.
De politieke macht van de hoven kwam aan de Gedeputeerde Staten.

Hoge Raad van Holland en Zeeland.  
De provincies lieten geen appèl toe van haar bijzondere gerechtshoven.
1581: Hoge Raad te Den Haag, waar Zeeland zich in 1587 ook aan onderwierp.
Holland en Zeeland waren de enige noordelijke gewesten die zich in het verleden aan de Grote Raad te Mechelen onderworpen hadden. Deze betrekking hield in 1572 op. De Hoge Raad was vooreerst hof van appèl in alle civiele zaken.

Provinciale Gerechtshoven.  
Dezer bleven voortbestaan, meest ongewijzigd.
Ze verloren wel hun politieke gezag aan de Provinciale Staten of aan de Gecommitteerde Raden. Op den duur raakten ze ook de rechtspraak in belastingzaken kwijt.

Hof van Friesland.  
Verloor wel zijn politieke bevoegdheid, maar behield onafhankelijkheid tegenover de Staten.
Als eerder: deden zij alle criminele zaken, en in civiele zaken appèl, soms in eerste aanleg.

Kamer van Justitie in Stad en Lande.  
Bij tractaat van reductie van de Stad Groningen in 1594, werd de stedelijke hovetmannenkamer tot een provinciale Kamer van Justitie hervormd.
De samenstelling gaf veel geschillen met de Ommelanden, die door de SG in 1645, 1647 en 1649 werden beslecht.

Raden van Brabant en van Vlaanderen t.a.v. de Generaliteitslanden.  
·     
1591: een Raad en Leenhof van Brabant en het Land van Overmaze, te Den Haag
·     
1599: een Raad en Leenhof van Vlaanderen, te Middelburg
Staats-Brabant: alleen appèl in civiele zaken. Vanaf 1596 ook rechtspraak in criminele zaken. Er werd geoordeeld volgens de Brabantse wetten, en toen in 1604 de aartshertogen een nieuwe procesregeling over Brabant vaststelden, werd die ook voor Staats-Brabant aangenomen.
Revisie was mogelijk bij de Raad van Brabant of SG.
Maastricht was apart: ieder jaar kwamen 2 commissarissen-deciseur van de SG en 2 van Luik samen: zij deden uitspraak in beroep.

4e boek: van de dood van Willem II tot de ondergang van de Republiek.  
Aanleiding tot de Grote Vergadering: Na de dood van Willen II Algemene Vergadering van de Staten der provincies.
De beide stadhouders Willem II en Willem-Frederik wilden de Vrede van 1648 niet. Holland had de vrede doorgedreven i.v.m. handel en financiën.
Het leger zou na 1648 verminderd worden, maar de Prins en de andere provincies wilden het kader van officieren behouden. Holland besluit in 1650 de officieren niet meer te betalen. Maar dat mocht alleen door de RvS beslist worden en was dus onwettig. Amsterdam weigerde toen hierover de stadhouder Willem II te ontvangen.
Ook was er nog een andere zaak: vlootvoogd Witte Cornelisz. de With was op eigen initiatief uit Brazilië teruggekeerd. Witte de With werd in Den Haag vastgehouden, maar de anderen in Amsterdam.
De stadsregering in Amsterdam liet de gevangenen echter vrij: het tweede foutje.
Willem II wilde nu troepen in Amsterdam legeren, maar Amsterdam had op tijd zijn poorten gesloten.
Amsterdam vreesde echter een beleg dat de handel zou schaden en het geschil over de afdanking werd naar de zin van de SG geschikt.
Zeer vlot daarna stierf Willem II.

Door aarzeling van de SG i.v.m. de opvolging van Willem II: de komende geboorte van Willem III en de onenigheid tussen de weduwe van Frederik Hendrik en stadhouder Willem Frederik, herwon Holland zijn overwicht en stelde een Algemene Conventie voor over:
·     
Unie
·     
Religie
·     
Militie.
In 1651 vond de Grote Vergadering plaats in Den Haag, met complete Provinciale Staten, zodat er geen tijdverslindende ruggespraak nodig was.

Stelsel van Holland.  
Al vóór de Grote Vergadering was Holland al bezig provinciale instellingen zo te wijzigen, zodat een stadhouder niet meer nodig was. Ze was er op gebrand om de aanstelling van een kapitein-generaal te beletten.
Hollands ideeën:

·     
geen stadhouder nodig door de magistraatelectie van de stadhouder op de Staten over te brengen; hierdoor werd oligarchie van de steden sterker dan ooit!
·     
Staten mochten nu toestemming geven voor militaire acties, wat eerder de stadhouder deed als provinciaal kapitein-generaal.
·     
alle politieke ambten door SvH. begeven.
·     
SvH zouden ook in ’t vervolg gratie kunnen verlenen.
De ideeën vonden navolging in de andere provincies. Op Groningen en Drenthe na, die reeds Willem Frederik gekozen hadden, stelde de rest geen stadhouder aan. Friesland had Willem Frederik al vanaf 1640.
Holland kreeg ’t rond dat alles wat provinciaal was buiten de discussie zou blijven.

Besluiten der Grote Vergadering.  
Uiteindelijk werd over de keus van een kapitein-generaal slechts terloops gesproken en werd aan het eind van de Grote Vergadering verklaard  “dat de benoeming thans ongeraden scheen”.
T.a.v.:

·     
religie: bestaande orde van zaken onveranderd laten.
·     
militie: bevoegdheid provincies uitgebreid ten koste van Generaliteit, vooral v.w.b. patenten, de ondergeschiktheid aan de burgerlijke regering der garnizoensplaatsen, en het vergeven van officiersposten. Het generaliteitsbestuur over het krijgsvolk, wat betreft de patenten en bezetting der grensvestingen, ging van RvS naar de SG.
·     
Unie: wat betreft de Unie en het beslissen van geschillen tussen de geünieerde provincies kon geen overeenkomst bereikt worden.

Aan het einde van de Grote Vergadering werd algemene amnestie vanwege de gebeurtenissen van 1650 verleend. Conclusie: de decentralisatie was toegenomen en dus provincialer, en de Unie als geheel was verzwakt.

Acte van Seclusie en het Eeuwig Edict.  
Het weren van de prinsen van Oranje was voor Holland een verplichting geworden sedert het bij de Vrede van Westminster de ‘Acte van Seclusie’ in 1654 aan Cromwell had uitgereikt.
Onmiddellijk na de Tweede Engelse Oorlog, bij de Vrede van Breda, werd de situatie van 1650 voorgoed vastgelegd door het Eeuwig Edict van Holland van 1667, waarbij het provinciaal stadhouderschap onverenigbaar werd verklaard met het kapitein-generaalschap van de Unie.
De andere provincies traden slechts langzaam toe, sommige om zo de toegang te openen voor de prins tot de RvS.
Pas bij de resolutie van de SG in 1670 werd het besluit van Holland tot een grondwet van de Unie verheven.
Waarom Seclusie? Frederik Hendrik en Willem II hadden steeds het Engelse koningshuis gesteund, maar nu was Cromwell de baas! 

Maar in Engeland volgde de restauratie, en Karel II vroeg toen iets te doen voor zijn neef. Willem zou dan toegang moeten krijgen in de RvS. Willem werd tot kind van Staat aangenomen.

Omdat Holland de bui zag hangen wilden ze dat het stadhouderschap onverenigbaar werd verklaard met het kapitein-generaalschap en het -admiraalschap. Om dit bij de andere provincies acceptabel te maken, bood Holland aan de prins toe te laten in de RvS. Zo kwam in 1670 de “Harmonie” tot stand: “kapitein-generaalschap der Unie onverenigbaar met het stadhouderschap van enige provincie”. En de Prins kwam in 1670 in de RvS. Doch de Prins kreeg van Holland slechts een adviserende stem, in strijd met wat was overeengekomen. 
Een tegenzet van Zeeland was, dat zij de prins eerder al als eerste edele erkenden, waardoor hij toegang kreeg tot de Staten-Generaal.

Bewind van Willem III.  
Eind van 1671 dreigde een grote oorlog, en Holland was gedwongen, net als de andere provincies, de prins aan te stellen tot kapitein-generaal, maar….. slechts voor één veldtocht.
Doch 1672 kwam, en de SvH ontsloegen zich van de eed op het Eeuwig Edict, en drie dagen later benoemden zij de prins tot stadhouder van Holland.
Weer 4 dagen later werd op hun voordracht de prins tot kapitein-generaal en admiraal-generaal van de Unie benoemd.
SvH en Zeeland besluiten in 1674 tot erfelijkheid van het stadhouderschap in de mannelijke lijn.
Twee maanden later deed de SG dit t.o.v. kapitein-generaal- en admiraalschap, en Friesland verklaarde het stadhouderschap erfelijk in de mannelijke nakomelingschap van Hendrik Casimir II.

Invoering van de Regeringsreglementen in Utrecht, Gelderland en Overijssel.  
Hoe moesten deze provincies weer in de Unie worden opgenomen toen de vijand verdwenen was?
In 1674 kwam Utrecht weer in de Unie, in 1675 Gelderland en Overijssel:

·     
ze moesten wel opnieuw op de Unie zweren
·     
Gelderland verloor de tweede stem in de RvS aan Stad en Lande
·     
de prins zou in deze drie provincies nieuwe regenten mogen aanstellen.
Inhoud der Reglementen:
Willem III benoemde in alle lagen van bestuur in die drie provincies.

Attributen van het erfstadhouderschap in Holland en Zeeland.  
Als stadhouder in Holland en Zeeland bemoeide de prins zich met de magistraatbestelling meer dan de antecedenten van zijn voorgangers konden wettigen.
Karakter van het Bewind van Willem III: Zijn politiek was uitsluitend op de buitenlandse zaken gericht en niet op het dadelijk belang van de Republiek.
Niets heeft hij gedaan om de gehele bestuursstructuur in de Republiek te verbeteren, en de verdere ontwikkeling richting oligarchie heeft hij eerder bevorderd dan bestreden.
1688 omwenteling Engeland
1689 Willem III koning van Engeland.
Zijn status gaf hem nog meer macht in de Republiek, maar Europa was voor hem belangrijker dan de Republiek.

Beleid van de regering na de dood van Willem III  
Kinderloos gestorven, dus in 5 provincies geen stadhouder (behalve Friesland en Groningen).

·     
Holland richtte bestuur in zoals in de periode 1650-1672
·     
Zeeland ook, en vernietigde de stand van de eerste edele
·     
Utrecht, Gelderland en Overijssel vernietigden de Regeringsreglementen
·     
De Unie liet de post van kapitein-generaal en admiraal-generaal onvervuld.
Willem III had in de jaren voor zijn dood moeite gedaan om de opvolging in het stadhouderschap te  verzekeren aan zijn neef Johan Willem Friso, de stadhouder van Friesland en Groningen.
Doch liever wilden de anderen weer hun zelfregering en onafhankelijkheid.
Wel heeft Willem III  Johan Willem Friso tot erfgenaam zijner goederen gesteld. Daarover kwamen veel moeilijkheden met het Huis van Pruisen, dat van de oudste dochter van Frederik Hendrik afstamde, terwijl Albertine Agnes de tweede volwassen geworden dochter van FH was, en echtgenote van Willem Frederik en grootmoeder van JWFriso.  FH had in zijn testament tertijd juist de voorkeur aan de Brandenburgers (Pruisen) de voorkeur had gegeven.
Pas in 1732 werd de zaak in der minne geschikt: de meeste Nederlandse bezittingen kwamen toe aan de Friese tak, terwijl wat aan Pruisen werd toegewezen later door Frederik de Grote aan Willem IV werd verkocht.
Bij de Vrede van Utrecht (1713) werd bevestigd dat Orange onder Franse invloed bleef en ging een stuk
van Opper-Gelre naar Pruisen.
De Friese stadhouder Willem IV en zijn opvolgers kregen echter het recht de titel van Prins van Oranje te dragen bij het tractaat met Pruisen in 1732.
Veel op het gebied van bestuur ging weer terug naar vóór 1672, zo ook de raadpensionaris, die in Holland weer de leiding over de provincie kreeg.
JWFriso verdrinkt in 1711; niet lang daarna wordt Willem IV geboren, die stadhouder werd onder regentschap van zijn moeder.

Barrière-tractaat.  
Bij de Vrede van Utrecht (1713, einde Spaanse Successieoorlog), kreeg Nederland het voorrecht om de Spaanse Nederlanden aan Oostenrijk over te dragen. Oostenrijk en de Republiek moesten daar samen een krijgsmacht onderhouden en de Republiek kreeg het uitsluitend garnizoensrecht.
De Republiek wilde Overkwartier hebben, maar kreeg daarvan slechts Venlo en Stevensweert dat tot Generaliteitsland werd. Pruisen kreeg Gelder, Stralen en Wachtendonk.
Wel werden er betere grenzen voor Staats-Vlaanderen verkregen. België bleef onder de hoede van Nederland tot de overdracht aan Oostenrijk; dit geschiedde pas na de dood van Lodewijk XIV (1714).
Plannen die eerder opkwamen betreffende België:

·     
Oldenbarnevelt ca. 1600: een onafhankelijke katholieke republiek onder Filips Willem
·     
FH wilde verovering of later verdeling tussen Republiek en Frankrijk
De Barrière heeft de Republiek schatten geld gekost, toch zijn we er tot 1781 mee doorgegaan.

Kennelijke gebreken van de regeringsvorm na de dood van Willem III:  
·     
het was moeilijk tot besluitvorming te komen.
·     
de uitvoering van de besluiten was zwaar onder de maat
Zo had de RvS niets meer te zeggen, werd ’t diplomatieke werk zeer verzwakt omdat er geen of te late beslissingen werden genomen; de quoten werden slecht afgedragen.

Tweede Grote Vergadering 1716/1717.  
Punten:
·     
het getal der militie

·     
middelen om over deze en andere zaken de discrepante meningen weg te nemen
·     
waarborg dat de te nemen besluiten worden nagekomen
·     
de defecten in de regering in ’t algemeen en de middelen van redres.
Alleen t.a.v. de militie werd iets besloten: van 40.000 naar 34.000 man.
Dit was de laatste poging om de constitutie van de Generaliteit te verbeteren.
De MAN in die tijd, die de vinger goed op de zere plek wist te leggen: Simon van Slingelandt:

·     
1690 secretaris van de RvS
·     
1725 thesaurier-generaal
·     
1727 raadpensionaris van Holland

Financiën en defensiewezen.  
Door een slecht belastingsysteem (want het volk had wel geld!) kwam er te weinig binnen. De Successieoorlog en de Barrièresteden hadden veel geld gekost. De Algemene Regering was sterk verzwakt door de zelfstandigheid van de provincies.
Door het ontbreken van een admiraal-generaal was er weinig samenhang: alle 5 apart.
Tijdens De Witt en Willem III >100 oorlogsschepen; na de Vrede van Utrecht max. 30!
De quoten moesten soms voor 100% aan rentebetaling worden besteed!!

Inwendige toestand der provinciën.  
Zwakke provincieregeringen, conflicten werden niet of nauwelijks opgelost. Een scheidsrechter, zoals een stadhouder, was er niet.
Een ander per probleem als scheidsrechter werd teveel door de partijen beïnvloed; een vaste scheidsrechter kreeg teveel macht.
Familieregeringen in de steden nam toe.

Herstel van de stadhouderlijke regering.  
Breekpunt was de Oostenrijkse Successieoorlog 1747, en de aanval van Frankrijk.
De Republiek was in een jammerlijke situatie. Veel sneller dan in 1672 werd Willem IV in al de waardigheden van Willem III hersteld, door druk van het volk, evenals 1672.

Eigenaardig gezag van Willen IV.  
Willem IV was de eerste stadhouder van alle provincies.
In alle provincies werd het stadhouderschap erfelijk, ook in de vrouwelijke lijn. Hij had meer macht dan een stadhouder ooit gehad had. Ook in Friesland en Groningen werden zijn bevoegdheden verhoogd, zoals op landelijk niveau.
Opkomst van een democratische partij: vertoonde zich voor het eerst; bracht wel de verheffing van de prins tot stand, bracht wel verandering tot stand op het gebied van belasting (geen pachters meer), en de posterijen, andere plannen waren (nog) niet realistisch: herstel van de privileges van de gilden, en vrije verkiezingen voor de burgers.
Daar de prins niet aan de verwachting voldeed, scheidde zich een deel van de Oranjepartij zich af in de latere Patriotten.

Regeringsreglementen in Friesland en Stad en Lande.  
Aldaar machtigden de Staten de Prins nieuwe Regeringsreglementen op te stellen: 1748 Friesland, 1749 Groningen., voornamelijk over stemrecht, bevoegdheid der verschillende staatsmachten, en werd de aanleiding tot geschillen weggenomen, en besliste de Prins bij geschillen.

Ontwerp tot herstel van de handel.  
I.p.v. het stelsel van inkomende en uitgaande rechten (=soort belasting), wilde men beperkte porto-franco (=vrijhaven) om de handel te stimuleren.
Maar het idee strandde. Bovendien lag de neergang van de handel meer aan de kooplieden dan aan de belastingen.

Stadhouderlijk Bestuur gedurende de minderjarigheid van Willem V.  
Willem IV overlijdt in 1751, Willem V is dan 3 jaar.
Moeder Anna = Gouvernante, en sterft in 1759.

·     
Staten der Provinciën aanvaarden als voogd de waarneming van het erfstadhouderschap.
·     
Staten-Generaal aanvaardde als voogd het erf-admiraalgeneraalschap van de Unie en het erf- stadhouderschap van de Generaliteitslanden
·     
Veldmaarschalk van de Republiek werd hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbuttel als waarnemer van het erf-kapiteingeneraalschap van de Unie en afzonderlijke provincies.

Gezag Willem V vanaf 1766.  
1766: Acte van Consulentschap: geheim: Brunswijk werd hier in ontheven van de verantwoordelijkheid voor de adviezen die hij Willem V gaf.
Partijen:

·     
Oranjepartij, stadhouderlijken: Engels gezind
·     
Patriotten: antistadhouderlijk, Frans gezind.
Willem V: zwakke regeerder, gemis aanbeleid

Invloed Amerikaanse Revolutie-leer.  
Bij Staatsverbetering niet kijken naar geschiedenis, maar gezond verstand gebruiken.
In Nederland: Patriotten:

·     
Volkspartij = macht aan het volk
·     
Anti-stadhouderlijke partij = macht aan de regenten

Invloed buitenlandse zaken op binnenlandse toestand.  
Amsterdams geheim tractaat over handel met VS werd door Engeland; dit betekende oorlog!
Eigenlijke reden van Engeland: 1780: De Republiek wilde zich aansluiten bij Rusland, Zweden, Denemarken in verbond van gewapende onzijdigheid, zodat neutrale landen zoveel mogelijk hun handel konden voortzetten.

Inbreuken op het stadhouderlijk gezag.  
Zoveel afbreuk dat hij naar Nijmegen vertrekt: 1785. Herstel gezag Willem V dankzij Pruisen.
Patriotten vluchten bij duizenden naar Frankrijk.

Verandering rechtspraak:  
In 6 provincies waren weinig veranderingen te bespeuren, behalve in Stad en Lande, waar in 1749 de Justitiekamer het karakter kreeg van een Provinciaal Hof van Appèl.
In Drenthe gingen de lijfstraffelijke zaken in 1614 van de buren naar de drost en de etten.

 

Vrijheid en onvrijheid in de Republiek (1572 tot 1798)

H.A. Enno van Gelder

Deel I 1572 tot 1619.

 

1568: Alva komt: velen vluchten naar het buitenland, anderen houden zich koest.
Alva had slechts het laatste scherpe edict van Karel V van 25-09-1550 te publiceren om over alle middelen te beschikken (was geheel in de geest van het Concilie van Trente).
De plakkaten maakten onderscheid tussen ketters en overtreding der edicten. Ketterij was een zuiver geestelijke zaak en betrof de innerlijke overtuiging.
Keizerlijke en later pauselijke commissarissen waren aangesteld die zelfstandig speurden naar elke uiting van ketterij. Zij stonden boven de bisschoppen. Maar allereerst moest ieder die een vermoeden van ketterij had, dit bij zijn parochiepriester melden,die op zijn beurt elke verdachte bij de bisschop moest aanmelden.
Bij de priester: ernstig berouw tonen, dan verzoening met de kerk door kerkelijke boetedoening. Wèl was men altijd verstoken van elk, ook laagste, regeringsambt.
Bij iedere nieuwe verdenking naar de wereldlijke rechter, en de vuurdood.
Vrijwel altijd, ook bij lichte straffen, volgde verbeurdverklaring, wat veel ontevredenheid gaf.

Naast ketterij waren er de vergrijpen tegen de plakkaten: drukken, verspreiden, bezitten van verboden of verdachte boeken, en organiseren en bijwonen van bijeenkomsten; verbreiden cq. verdedigen van valse leerstellingen; disputeren over de bijbel; het steunen van ketters.

Tegen plakkaat: meteen voor de wereldlijke rechter:
·     
schepenbank in de stad
·     
baljuw of drost op het platteland
·     
bezitter van hoge heerlijkheid

Deze rechtsprekenden stonden onder controle van:

·      gewestelijk Hof:
o    
rechters aan hun plicht herinneren
o    
ongestrafte misdaden zelf ter hand nemen
o    
majesteitsschennis altijd naar Hof: verdachte had geen rechten, gratie alleen door  vorst

·      geestelijkere commissarissen (gelijk als inquisitie):
o    
onderzoek naar ketterij
o    
alle overheidsdienaren scherp houden, ook rechters, en eventueel hen beschuldigen.

·      Raad van Beroerten, onder persoonlijke leiding van Alva

Verder kwamen er vele wettelijke voorschriften over ’t verplicht bijwonen van de Mis, betonen van eerbied voor het sacrament; deelname aan processies, over verplichting van doop van baby’s, over het vasten.
Plicht van alle ambtenaren om de eed af te leggen om de Roomse Katholieke Kerk te zullen gehoorzamen, te verdedigen en er op toezien dat anderen dit ook deden.
In de ‘Index’ stonden alle veroordeelde boeken: die moesten verbrand worden, en honderden passages in boeken zoals van Erasmus werden geschrapt.
Ware razzia’s werden hiertoe gehouden.

Na Den Briel 1572 was er gewapend verzet tegen de Geuzen/Oranje: Amsterdam, Middelburg, Goes.
Doorslag om voor Oranje te kiezen was niet het economische standpunt, maar vanwege de tirannie van Filips, Alva en de Katholieke Kerk.
Keuze niet vanwege het Calvinisme (=ca. 10% van de Hollanders).
Wel een algeheel gevoel dat de RK-Kerk niet echt meer aansprak, met bovendien al zijn misbruiken en uiterlijkheden, maar bovenal de geloofsvervolgingen.
Het fanatieke van de Calvinisten beviel de meesten ook niet.

Al in 1564 had WvO gezegd, toen hij zich nog katholiek toonde, dat hij de gewoonte van de vorsten niet kon goedkeuren, als zij naar hun willekeur en bevel het geloof der mensen en hun godsdienst dwingen binnen de grenzen die zij (de vorsten) wensten. Hij verklaarde dit in de Raad van State.
In de periode 1568/1572 geeft WvO te kennen, dat een ieder gerespecteerd dient te worden, ongeacht geloof, ook de katholieken.
WvO reageert dan ook fel in 1572 als de geuzen katholieke kerken binnendringen en er beelden worden vernield.

In juli 1572 te Dordrecht, waren opstandige steden en edelen bijeen, ook Filips van Marnix, heer van St. Aldegonde, waar een verbond werd gesloten, dat de grondslag voor de vrije staat der Nederlanden zou worden: 20 juli: vrijheid van godsdienst, zowel de Gereformeerde als Roomse religie, en vrijheid van godsdienstoefening.

In de praktijk: Calvinisten in de openbare kerkgebouwen (in Woerden de Luthersen), anderen zoals de Doopsgezinden in particuliere huizen. De katholieken behielden hun kloosters en konden in de kapellen aldaar bijeenkomen.
De Hervormden kregen de belangrijkste kerkgebouwen en kwamen het meest in aanmerking om in het bestuur te worden opgenomen en om als officier in leger en vloot te worden aangesteld.
Om de strijd tegen de Spanjaarden te kunnen bekostigen werd geld geleend van kerken en kloosters, en werden kostbaarheden van kerken en kloosters in beslag genomen om in geval van nood voor de krijg te gebruiken.
Alle kerkbezittingen werden geseculariseerd.
Het geld ging naar:

·     
salaris predikanten
·     
onderhoud kerkgebouwen
·     
armenzorg
Maar al in 1573 kwam er in Leiden een verbod van pauselijke godsdienstoefeningen, als zijnde staatsgevaarlijk.
WvO heeft zich onder protest hierbij neergelegd.
De Calvinisten zagen de Staat als verlengstuk van de Gereformeerde kerk: de kerk met zijn geestelijke gezag, de Staat met zijn wereldlijke macht.
Zo ook benoemingen van predikanten: de kerk wijst aan, en de staat bevestigd.

Een belangrijke synode (oktober 1571) was die van Emden, omdat er ballingen en in Nederland achtergeblevenen bijeenkwamen, om te komen tot één Nederlandse Gereformeerde Kerk, en om de opleiding en vorming van predikanten te bevorderen. Als bemiddelaar tussen kerk en prins, was Marnix van St. Aldegonde aanwezig, om mede de band tussen staat en kerk te bevestigen. Het doel van de kerkelijken was nu aangegeven: het ging om de vestiging van een Calvinistische kerk in de Nederlanden.
De afgoderij van katholieken en andere sekten moest geweerd worden.
Organisatie van kerk en staat lijken erg op elkaar: met voor stad/kerk grote zelfstandigheid

·     
stad— gewest— Republiek
·     
kerk –classis - synode

Doch: de regenten wilden steun van iedereen, ook van de (nog) katholiek geregeerde gewesten: Brabant, Vlaanderen, Gelderland, Friesland. Daarom lag hun nadruk op de verdrijving van de tirannie. Verder richtten zij zich op de economie die op een open wijze moest worden ingericht, waarbij individualisme en relativisme belangrijke invalshoeken waren, waarin we o.a. Erasmus herkennen.
Als de Gedeputeerden van de Synode in 1574 een door de predikanten ontworpen kerkorde aan de Staten willen presenteren, krijgen ze te horen “als haere Edele Mogenden die begeerden te sien, dan souden se die wel vereischen”(!!).
Toen predikanten vanaf de kansel kritiek gingen uiten op de regerenden, werden in 1587 predikanten opgeroepen tot een conferentie met enige leden van de Staten. Ze kregen te horen dat eendracht en het gezag van de overheid op de eerste plaats kwam; ze moesten niet klagen, omdat alleen de gereformeerde religie echte vrijheid genoot. En dat er nog andere godsdiensten waren moesten ze maar accepteren.

Bij de synodes was vaak een vertegenwoordiger van de prins of staten aanwezig, om mee te praten over de ontwikkelingen. Zeker vanaf 1583 vond de overheid het niet meer nodig gesprekspartner te zijn bij synodes. Wel zien we later de ‘commissarissen politiek’ verschijnen tijdens synodes, maar hun doel was er voor te zorgen dat de vergadering zich vooral niet bezighield met politieke zaken.

In 1578 is er de eerste synode, te Dordrecht. De Kerk eist: de predikant wordt alleen door de kerk benoemd, de magistraat wordt daarvan in kennis gesteld.
In 1582 stellen de Staten dat benoemingen van predikanten moeten geschieden door de stadsbesturen.
In 1591 deed Oldenbarnevelt nog een poging om een regeling te treffen:

·     
het gezag over de kerk ligt bij de Staten
·     
burgerlijke overheid benoemt kerkelijke dienaren; de voordracht geschiedt door een gemengde commissie, de examinatie door de kerk.

Maar tot een algemene regeling kwam het niet: per stad vond men een eigen optie.
DUS: tot een staatskerk kwam het niet.
ONDANKS:

·     
de Gereformeerde Kerk bleef een bevoorrechte positie innemen
·     
de Gereformeerde Kerk kreeg financiële ondersteuning uit de voormalige kerkelijke bezittingen
·     
voorrang in de meeste bestuurscolleges.

MAAR:
·     
de gewestelijke en stedelijke besturen behielden een grote mate van invloed op alle kerkelijke
besluiten en in alle kerkvergaderingen

·     
de synoden kwamen niet bijeen zonder toestemming van de overheid

VERDER:
·     
de overheid bleef de G Kerk steunen en beschermen
·     
de overheid zorgde voor de opleiding van de predikanten.

MAAR: altijd bleef de overheid een ruimere opvatting huldigen, in alles humanistisch gezind.
Het stuitte de Prins tegen de borst dat in 1573 de katholieke godsdienst geheel verboden werd.
In 1580: reglement van de SvH: huwelijk OF voor de Gereformeerde Kerkenraad, OF voor de  magistraat, ongeacht welke godsdienst men beleed, gedoopt of (Doopsgezind) ongedoopt.
De Dopers konden wel in eigen kring trouwen, maar moesten achteraf hiervan bij de overheid kennis geven, wat vanaf 1606 officieel was toegestaan.

20-12-1581: SvH: eerste principiële plakkaat tegen de katholieken; alle volgende waren slechts uitbreidingen of herhalingen hiervan: alle katholieke bijeenkomsten waren verboden, ook in particuliere huizen. Reden: WvO was in de ban gedaan, en kort er voor was Rennenberg naar Parma overgelopen. De sanctie was slechts (?)100 gulden, en de reden was puur politiek.
Ondanks de inspanningen bleven de katholieken toch bijeenkomen, en werden de plakkaten herhaald en de boetes verhoogd.
Maar in de praktijk hielpen deze plakkaten weinig, ook omdat de katholieken het op een akkoordje gooiden met de schout of de baljuw, en een proces afkochten: dit vormde een mooie bijverdienste voor de overheidsdienaar!
Soms werd zelfs een jaarlijkse som betaald en werd alles door de vingers gezien.

Studeren mocht niet op de katholieke universiteiten buiten de Republiek (Leuven, Douai, Dôle) of bij de monniken: dit sloeg op de angst voor de Jezuïeten. Wie dit wel deed werd uitgesloten van enig publiek ambt.
De universiteit van Leiden werd uitdrukkelijk voor iedereen opengesteld, van welk geloof ook.

Lutheranen werden getolereerd; toch als sekte:
·     
in Zuid-Nederlandse steden fel tegenover de calvinisten
·     
ze keurde aldaar het verzet tegen de (katholieke) overheid af
·     
verfoeiden de Beeldenstorm
·     
keurden de afzwering van Filips II in 1581 pertinent af
·     
vele Lutheranen uit ’t zuiden kwamen naar ‘t noorden.
Begin 17e eeuw worden al hun bijeenkomsten verboden en verstoord. Tenslotte neemt de Deense koning het voor hun op (Sont!). Dan stopt de vervolging en mogen ze in hun huis of verborgen kerk bijeenkomen.
Vanaf 1605 komt er een einde aan de speciale hinder van de Lutheranen. Wel bij de Luthersen veel onderlinge strijd.

Drukpers.  
Na de strenge beperkingen onder Alva begon in 1572 een periode van volstrekte vrijheid, die tot 1581 duurde.
Toen werd via plakkaat verkondigd:

·     
verbod op boeken die de eenheid willen aantasten: dus zuiver politiek!
·     
vermeld moest worden: auteur, drukker, en de plaats van uitgave.
·     
de drukkers moesten een eed afleggen dat ze niet in strijd met de verordening zouden handelen.

Maar Kerk en Staat werden het nooit eens over de ‘seditieuse boecken’: welke boeken dat waren, bleef voor kerk en staat een bron van onenigheid: wat is godslasterlijk en wat niet?
De censuur door de Gereformeerde Kerk was in strikte zin alleen bindend voor de lidmaten van die kerk. Maar de kerk zag het als bindend voor alle burgers, de overheid niet.
Alleen als er politiek gevaar aan verbonden was wilde de staat wel tot een verbod overgaan, en soms omdat iemand iets uitbracht dat zeer ernstig afweek van wat allen geloofden: GOOSEN VOGELSANCK 1597.
Zo ook met Sociniaanse opvattingen: zij verwierpen het leerstuk van de Drievuldigheid  en huldigden verder allerlei zeer moderne denkbeelden: de Polen Ostorod en Voivodius (1598 in Amsterdam).
Andersom mochten gereformeerden geen boek over theologie uitgeven zonder kerkelijke toestemming.
Vóór ’t conflict tussen Remonstranten en Contra-Remonstranten bestond er in de Republiek geen censuur dan voor de staat gevaarlijke geschriften, waar trouwens slecht op werd gecontroleerd.

1576: Pacificatie van Gent: alle plakkaten omtrent de godsdienst werden geschorst (dus ook in het katholieke zuiden), totdat de SG nieuwe regels over dit punt zou vaststellen; het betekende het loslaten van de geloofsdwang.

Dit bracht excessen teweeg in Vlaanderen en Brabant, waar mensen opeens ‘los’ kwamen! Aldaar kwamen de protestanten en katholieken juist fel tegenover elkaar te staan: dit had WvO zich niet voorgesteld van de Pacificatie! Gevolg was, dat mede dankzij deze gebeurtenissen in Artois en Henegouwen de Unie van Atrecht tot stand kwam, en zij zich weer zonder weerstand onderwierpen aan Parma/de koning.
In Vlaanderen en Brabant leidde de vrijheid er toe, dat de gereformeerden de meeste kerken in gebruik kregen, en vervolgens naar de alleenheerschappij streefden en vrijwel steeds verwierven.
Totdat Parma de ene stad na de andere onderwierp en het protestantisme onmogelijk maakte.
Na de Pacificatie van Gent volgde op initiatief van WvO de ‘religionsvrede’ , die in juli 1578 bij de SG aanhangig werd gemaakt.
De Unie van Utrecht, 1579, liet de gewesten vrij om zich naar de religievrede te gedragen, of zelf enige ‘ordre’ te stellen in het kerkelijke.
Maar na 1580 bij ‘t ‘Verraad van Rennenberg’ waarbij de noordoostelijke gewesten het gezag van Parma aanvaarden, was er een nog heftiger reactie, die verordineerde dat katholieken zelfs geen heimelijke bijeenkomsten meer mochten houden en tevens werd het dragen van een geestelijk kleed verboden. 
In Utrecht (januari 1581)  namen vervolgens de Gereformeerden ook de Domkerk in bezit, en kunnen we de poging om tot een religievrede te komen als volledig mislukt beschouwen.
In slechts een paar jaar zijn de Protestanten van een vervolgde sekte tot officieel erkende en enig toegelaten kerk geworden.
In Gelderland komt het ook tot een verbod op alle katholieke dienst, ook de niet-openbare.

Maar het vuur van Gereformeerde kant is rond 1600 al aardig verflauwd en krijgen niet-Gereformeerden wat meer ruimte voor hun eigen godsdienst.

In Friesland leek de godsdienstvrede een kans te maken, maar eind 1578 was er een beeldenstorm, in februari 1580 joegen Protestanten vele geestelijken Leeuwarden uit.
Toen Rennenberg zich openlijk bij Parma aansloot was het in Friesland helemaal gedaan met ’t dulden van de Roomse cultus.
De Friese Landdag besluit in 1580 tot de complete uitschakeling van het katholicisme: kerk en staat liggen in één lijn: alleen de Gereformeerde godsdienst wordt uitgeoefend. Maar in de jaren 90 werden de katholieken weer actiever, maar blijft de overheid aldaar actiever in de bestrijding dan in Holland. Maar er was in Friesland geen gewetensdrang voor geestelijken: als ze niet naar de Hervormde leer wilden overgaan, en ze zich rustig gedroegen, kregen ze toch hun jaargeld. De kerk in Friesland was nog feller tegen de Mennonieten, die volgens de gegevens wel een kwart van de bevolking uitmaakten. Maar de overheid duldde de Doopsgezinden, ook om hun grote aantal.
Na de reductie van Groningen 1594 konden de Calvinisten aldaar hun zin sterk doordrijven; zelfs wordt de overheidsbemoeienis met de Gereformeerde kerk minimaal. In 1601 werden alle godsdienstoefeningen, behalve de Gereformeerde, verboden. Vanaf 1607 kregen de Doopsgezinden wat meer ruimte.

GROTE LIJN: door WvO cs. ca 1579 religievrede. In de praktijk werkte dit averechts,  en krijgen Calvinisten de overhand, tot in de jaren 90, dan treedt versoepeling op t.o.v. andersdenkenden.  
De jaren van Leicester waren goede jaren voor de Calvinisten. Zijn echec betekende over de volle linie voor de regenten-aristocratie de overwinning.
In Holland was het effect minder, omdat de Gereformeerden onder Leicester al wat minder ruimte hadden.

Buiten Holland was het effect sterk: de verjaagde aristocraten keerden terug en hernamen hun plaats in de regering. Het nieuwe bewind was dus weer als dat van de Hollandse steden: vrijzinnig in geloof en vóór alles politiek georiënteerd: scheuring en tweedracht moesten tot elke prijs worden voorkomen. De kerkenraad werd onder controle gesteld van de magistraat, alle politiek op de kansel werd streng verboden.
De kerkorde die tijdens Leicester in 1586 was ingevoerd, werd vervangen door een in Libertijnse zin: predikanten, ouderlingen en diakenen worden door de overheid èn beroepen, èn aangesteld, die geëxamineerd zijn door enige predikanten die door de Staten daartoe zijn aangewezen.
Kerkenraad, classis en synode mochten alleen bijeenkomen met toestemming van de overheid en in ’t bijzijn van haar gedeputeerden.

Arminianen

Gomaristen

Arminius

Gomaris

Remonstranten

Contra-Remonstranten

vrijzinnig, rekkelijk, libertijnen

preciezen

Oldenbarnevelt

Maurits

“5 artikelen”

 

Uitenboogaert

 

sterke rol van de staat, als bewaker van ‘t geheel

wilden vrijheid t.o.v. de staat: zelf benoemen

twijfel over praedestinatie

praedestinatie

kerkelijke eenheid door verdraagzaamheid

kerkelijke eenheid door alle neuzen zelfde kant op

In 1610 richtten de Arminianen zich in een ‘remonstrantie’ tot de Staten: bescherm ons tegen de strengere collega’s.
Staat: de discussiepunten buiten de examinering houden, bij nieuwe predikanten.
Van de Staten mochten de predikanten De 5 geschilpunten in de Remonstrantie alleen ‘sooberlijk en moderatelijk’ behandelen. Was dit censuur?
Was vanaf 1572 vrijwel geen boek of geschrift verboden: tussen 1610-1613 werden 8 theologische of kerkrechterlijke boeken opgehaald en wel verboden.
Omdat het gekrakeel niet ophield, mocht er in Holland na 1609 geen synode meer worden gehouden.
Predikanten die niet meer mochten preken (Remonstrantse en Contra-Remonstrantse), deden dit toch, maar dan buiten hun eigen stad.
SvH in 1614: ‘Resolutie tot vrede der kerken’: waarom niet beide standpunten met gematigdheid in de kerk dulden?
De Calvinisten vonden dit de ‘inquisitie’ der regenten.

Italiaanse reformatorisch gezinde humanisten = Socinianen (Lelio en Fausto Sozzini). Eerst naar Zwitserland, daarna naar Polen uitgeweken. Ook wel Unitariërs of Antitrinitariërs genoemd:
·     
verregaande verdraagzaamheid
·     
leerstellingen niet belangrijk
·     
dogmatische verschillen onbelangrijk
·     
wel leven in gehoorzaamheid aan Gods wet en Christus’ gebod
·     
persoonlijke opvattingen moeten kunnen
·     
niemand heeft recht op ‘gelijk’
·     
geen knellend kerkverband
·     
gericht op Nieuwe Testament: liefdes gebod
·     
geen wapens willen (lijkt op Dopers)
·     
volkomen individuele vrijheid van geloof en van godsdienstoefening  

Dirk Volkertsz. Coornhert (1522-1590).  
Zelf verworven kennis, dus vrijer t.o.v. elke leer. Bewondert Erasmus. Zich losgemaakt van de pauselijke kerk, nooit in de ban van de nieuwe Gereformeerde kerk.
Hij schreef naar de geest der regenten / ethicus / individualist
Dogma en sacrament zegt hem weinig
Staat en Kerk gescheiden.
Alle godsdiensten vindt hij oké; zelfs de atheïsten wil hij niet straffen.

“Is het niet beter Gods oordeel af te wachten en allen te dulden?”
 

 

Seks, Drugs en Rock ’n Roll in de Gouden Eeuw.

Benjamin B. Roberts.

 1. De Republiek in de zeventiende eeuw.
In de 17e eeuw was Nederland met zijn twee miljoen inwoners het dichtstbevolkte land van Europa. Het was het meest verstedelijkste land, en het rijkste land ter wereld.
De verschillende geloven moesten naast elkaar leven en elkaar tolereren.
Na val van Antwerpen in 1585 werd Amsterdam de nieuwe stapelmarkt.
Door de relatieve rijkdom konden kooplieden gemakkelijk de sociale ladder beklimmen. De welvaart maakte het mogelijk dat ouders meer aandacht aan de opvoeding van hun kinderen schonken; er verschenen veel adviesboeken over de opvoeding.

Dit boek zoomt in op jonge mannen in de eerste helft van de 17e eeuw en hoe zij volwassen werden in de Gouden Eeuw, waarbij (noodgedwongen) de focus ligt op de jeugd van middenklasse en elite. De meeste mannen waren achter in de twintig en velen zelfs ouder dan dertig voordat zij economisch onafhankelijk werden en konden trouwen.
Veel jonge mensen in de Zuidelijke Nederlanden en in Duitsland zagen door de oorlogen en de slechte economische situatie in hun stad of dorp weinig toekomst en trokken naar de opkomende steden van de Noordelijke Nederlanden. Hun komst betekende een stimulans voor de economie aldaar. Vele immigranten vonden vast werk voor minstens zes tot negen maanden in de scheepvaart. Zo’n 475.000 buitenlanders zijn in de 17e en 18e eeuw in dienst van de VOC geweest. In de havens werkten nog eens een extra 35.000 mannen.
De op één na grootste groep die naar de Republiek kwam, bestond uit mannen in dienst van het leger, vooral Schotten, Zuid-Duitsers en Zwitsers. Een ruwe schatting is, dat tijdens de 17e en 18e eeuw meer dan één miljoen mannen door het Staatse leger werden ingehuurd, waarvan de helft uit het buitenland kwam.

De derde groep (na scheepvaart en leger) bestond uit ‘jonggezellen’, die in de leer gingen bij een ambachtsman, waaronder veel Duitsers, de zgn. ‘Wanderburschen’ en veel immigranten uit de Zuidelijke Nederlanden.
Maar ook veel rijke handelaren gingen vanuit de Vlaamse steden naar het noorden.
Steden zoals Leiden, Groningen, Utrecht, Franeker en Amsterdam kregen veel buitenlandse studenten, die een opleiding aan een protestantse instelling wilden volgen.

De enorme groei van Amsterdam laat zich zien in de volgende cijfers: in 1568 woonden er amper 30.000 mensen,  in 1600 zo’n 65.000 en in 1650 een 140.000.

De sociale mobiliteit was in de vroege 17e eeuw erg groot: kooplieden wisten hun welvaart om te zetten in politieke invloed en kregen belangrijke bestuurlijke functies in de stedelijke magistraten en sommigen zelfs op landelijk niveau.
Deze ontwikkeling verliep binnen één of twee generaties. Hun kinderen kregen het beste onderwijs dat mogelijk was: Latijnse school en universiteit. Hun onderwijs en vorming werd bekroond met een ‘grand tour’: een maandenlange reis door Europa, waarin zeker Frankrijk en Italië  werden aangedaan. Deze tour werd gezien als een essentieel onderdeel van de opvoeding van de elite.
De klasse net onder de elite waren geen ‘nouveau riches’ met grote grachtenpanden en een academische opleiding voor hun kinderen, maar ze verdienden genoeg geld om luxegoederen, zoals boeken en kleding te kunnen kopen.
Men kon, dankzij de rijkdom, snel stijgen op de maatschappelijke ladder. De ware kunst was echter om bovenaan die ladder te blijven!
De middenklassen en rijke boeren profiteerden van de enorme groei van materiele welvaart. Niet alleen bij de elite, maar ook bij deze groep hingen thuis schilderijen aan de muur.
De jonge Republiek en de jeugd laveerden constant tussen het ludieke en het didactische, tussen vrijheid en gehoorzaamheid en tussen onafhankelijkheid en veiligheid.
De cohesie van het katholicisme was zo goed als verdreven; daarnaast slaagde de Hervormde Kerk er niet in om een staatskerk te worden, waardoor een godsdienstige spagaat ontstond.

Aan de langdurige oorlog tegen de Spanjaarden leek geen einde te komen. Zowel volwassenen als jongeren werden overspoeld met oorlogspropaganda, zoals pamfletten, prenten en geschiedenisboeken over de oorlog. De jongere generatie kreeg een sterke aversie tegen Spanje en alles wat katholiek was.
De jeugd moest nieuwe rolmodellen zoeken in een samenleving die steeds meer seculier werd. Tegen deze achtergrond in een nieuwe seculiere en stedelijke cultuur moesten de ouders hun kroost grootbrengen.
In de Gouden Eeuw werd een goede opvoeding geprezen: niet alleen voor het gezin maar ook in het belang van de nieuwe, jonge natie.
De jongeren werden een investering in de toekomst van het land. Door deze aandacht voor kinderen en de jeugd bloeide er een rijke jeugdcultuur op in de Gouden eeuw.
Het elan van de jeugd kan de samenleving veranderen: ze zitten nog niet vast aan sociale en economische verplichtingen en hebben meer vrije tijd. Dit laatste ook al omdat externe factoren het arbeidsproces konden stopzetten: wachten op gunstige wind, de wintermaanden met veel ijs, etc. Het was dus voornamelijk gedwongen vrije tijd.
De jeugd in de Gouden Eeuw schroomde niet om geweld te gebruiken en de vroegmoderne samenleving keek oogluikend bij dit geweld toe. Geweld speelde een belangrijke rol bij het volwassen worden.

Schrijver wil kijken of de jeugd van de Gouden Eeuw grote veranderingen in de samenleving teweeg heeft gebracht, wat hun bijdrage is geweest aan de Nederlandse samenleving van de 17e eeuw en wat er nu nog van is overgebleven in onze maatschappij.
Met jeugd wordt hier bedoeld: de mannelijke jongeren tussen de 13 en 30 jaar oud. Indien ze trouwden werden ze meteen als volwassen beschouwd. Omdat de activiteit van de meisjes en jonge vrouwen veelal binnenshuis plaatsvonden, is daar veel minder over opgetekend dan over jongens en jonge mannen.

2. Geweld.
Hier en daar werd door steden ‘kolf’ en andere balsporten verboden op de stadspleinen vanwege het sneuvelen van veel ruiten en dakpannen. In universiteitssteden zien we dat studenten ruiten met opzet kapotmaakten. De Leidse academische vierschaar, het gerechtelijk bestuur van de universiteit, is voor deze gegevens een belangrijke bron. Als studenten hun wandaad niet bekenden of zelfs de stad probeerden te ontvluchten, werden hun namen uit de universiteitsregisters geschrapt. De academische vierschaar bestrafte vergrijpen op klaarlichte dag zwaarder dan die ’s nachts waren gepleegd.
Het ingooien van ruiten werd ook gedaan om iemand publiekelijk voor schut te zetten. Kapotte ramen aan de achterzijde van het huis waren een persoonlijk akkefietje.
Franeker werden in de eerste helft van de 17e eeuw veel meer ruiten ingegooid dan later: waarschijnlijk speelde een rol dat de ruiten toen veel goedkoper waren geworden en het ingooien daarom aan kracht had verloren.
De vroegmoderne studenten hadden privileges, zoals berechting door de academische vierschaar, maar ook mochten ze een wapen dragen, een voorrecht dat uit de Middeleeuwen stamde. Het kon gaan om een pistool, een degen, of beide.
De overlast die dit fenomeen gaf in vooral de nachtelijke uren, bracht de overheid tot maatregelen; maar de universiteit dreigde dan om de stad te verlaten en zich elders te vestigen wat de magistraat deed inbinden.
De meest baldadige studenten kwamen volgens de archieven uit het buitenland, mede omdat deze jongelieden uit de adelstand kwamen, terwijl in de Republiek nauwelijks adel was.
Het waren vooral vrouwen die last hadden van studenten, en dan vooral vrouwen uit de lagere klassen.
Naast de studenten waren degenen die voor de stadswacht werkten de enigen in de stad die een wapen bij zich droegen. Regelmatig trad de stadswacht op tegen de nachtelijke activiteiten van de studenten, maar zoals in Leiden werd het meeste geweld tussen studenten onderling gepleegd, vaak middels een duel.

De studentenverenigingen heetten in de vroegmoderne tijd ‘naties’, en ze werden gevormd op basis van afkomst uit land of regio. Aan universiteiten in Italië hadden de naties meer zeggenschap in het bestuur ervan: hun invloed was groter, breder en dieper dan in de Republiek.
In 1659 werd in de Staten van Holland besloten de naties definitief te verbieden. Maar de studenten verenigden zich nog wel in broederschappen.
Hier en daar gingen de naties clandestien verder met hun duels. De leden van de naties waren verplicht om te zwijgen over hun activiteiten en ontgroeningsrituelen. Onderling heerste een sterk loyaliteitsgevoel.
Nieuwe studenten moesten een heftige ontgroening ondergaan; deze vernedering symboliseerde de overgang van jeugd naar de volwassenheid.
Om een oogje in het zeil te houden, huurden ouders wel eens een ‘loco parentis’ (gouverneur) in. Verder waren er opties zoals:
- zoonlief woonde bij professor in
- hij werd ondergebracht bij familie in de betreffende stad
- de hele familie verhuisde naar de universiteitsstad.

Het plegen van geweld door jongeren werd beschouwd als een gemakkelijke manier om stoom af te blazen voor de opgekropte seksualiteit. De stedelijke overheid probeerde dit geweld van de jeugd in te perken en in goede banen te leiden, zo ook de universiteit zelf, zeker als levens van studenten in het geding waren. Daartoe werd in 1622 in Leiden een schermschool geopend door Girard Thibault, die zich de schermkunst had eigen gemaakt in Spanje; deze school werd razend populair. De schermscholen schoten als paddenstoelen uit de grond. Daarnaast werd  tennis een belangrijke sport onder jongeren; er kwamen zelfs overdekte tennishallen. Ook het paardrijden, inclusief dressuur, deed zijn intrede.
Het onbeschaafde vandalisme-achtige geweld begon langzaamaan het veld te ruimen voor de georganiseerde en beschaafde sport.

3. De verloren zoon.
In de 17e eeuw stond het thema van de verloren zoon model voor alles wat mis kon gaan met de opvoeding van kinderen. Het stond symbool voor alle excessen waaraan de jeugd in de Gouden Eeuw zich bezondigde. Zo vond men de kinderen ijdel: dure, kleurrijke kleding, langer haar tot aan de schouders. Zelfs theologen klommen in de pen over het item van de lange haren, de ‘Harige Oorlog’ genoemd, die in 1645 zijn hoogtepunt bereikte op de jaarlijkse synode. Daarna zien we het onderwerp niet weer op de agenda verschijnen: het langere haar was maatschappelijk geaccepteerd. Deze nieuwe modeverschijnselen waren geïnspireerd door het Franse hof, dat op dit gebied de toon aan gaf. De jeugd droeg ook steeds grotere hoeden met brede randen, versierd met pluimen.
Een echte man had behalve zijn hoofdhaar een snor, sik of een puntige baard; volgens het schoonheidsideaal moest de rest van het lijf uit hygiënische redenen onbehaard zijn.
Van de traditionele molensteenkraag ging de jeugd de vlakke kraag dragen. De broeken gingen van maillot-achtig naar broeken die leken op plusfours (drollenvangers); vanaf de knie tot aan de schoenen werden zijden kousen gedragen. De jeugd wilde haar kleding versieren met glitterstoffen en edelmetalen, wat leek op de kleding van de kurassiers (cavaleriesoldaten).
De jeugd die opgroeide in de eerste helft van de 17e eeuw raakte in de ban van alles wat militair was.
Door Maurits werd het leger professioneler en gedisciplineerder, wat hun imago sterk verbeterde, mede omdat ze goed betaald werden en plunderingen niet toegestaan waren.
Wie zich wilde kleden volgens de mode, maar daar het geld niet voor had, kon deze altijd tweedehands aanschaffen, b.v. op de vlooienmarkt, die die naam niet onterecht droeg.

Een groot verschil tussen twee generaties: Vader en zoon Bicker:

       
                     Andries Bicker                                                           Gerard Bicker

4. Drank.
Als een dronken Nederlandse student met enige regelmaat werd opgepakt, kon hij zijn naam en de reputatie van zijn familie ernstig schaden, zeker als daarbij sprake was van het plegen van geweld. Soms vroegen de ouders bij de academische vierschaar om opsluiting van hun zoon, om erger te voorkomen.
Studenten en personeel van de universiteit in Leiden, maar dit gold ook voor een aantal andere universiteiten, hoefden geen accijns op drank te betalen.
In tegenstelling tot tegenwoordig gingen studenten en professoren buiten de collegezalen intensief met elkaar om, waarbij drankgebruik het sociale contact moest bevorderen.
De studenten hadden veel vrije tijd: in het academische jaar van 1595 kenden de studenten in Leiden slechts 144 dagen met colleges; in 1650 was dit aantal zelfs gezakt tot 101! Veel van de vrije tijd werd in cafés en herbergen doorgebracht.
Het bekendste drankspelletje werd met een ‘pasglas’ gespeeld. Het langwerpige glas was een soort maatbeker gemarkeerd met streepjes. Deze gaven niet aan hoeveel er geschonken moest worden, maar hoeveel er gedronken moest worden.

 
Het pasglas

Na het drinken tot de markering werd ’t glas doorgegeven aan de volgende speler. Wie teveel dronk, tot voorbij het streepje moest bijvoorbeeld een rondje geven.
Zo is er ook de ‘molenbeker’, een beker, meestal van zilver, die een voet had in de vorm van de wieken van een molen. Door in een pijpje te blazen, draaiden de wieken in de juiste stand om de beker neer te zetten.

 
de molenbeker

(Elders vond ik een andere beschrijving: de kelk wordt gevuld; vervolgens moet men via een pijpje de wieken al blazend zo hard mogelijk aan het draaien brengen. De drank in de beker moet op zijn voordat de wieken stilstaan. De wijzer op de wijzerplaat, die verbonden is met de wieken en aan de achterzijde van de molen zit, geeft aan hoeveel glazen er nog moeten worden gedronken als straf.)

Elke stad en elk dorp kende in de 17e eeuw een kamer van rederijkers, waar men de dicht- en retoricakunst met gelijkgestemden kon oefenen. De leden vormden geen homogene groep, maar het drinken was een belangrijk sociaal smeermiddel.
De meest beruchte drinkers waren de Vlaamse jongens en meiden.
Ouders en moralisten waren ervan overtuigd dat teveel drank leidde tot een ongebonden seksueel gedrag.

5. Seks.
In het verlengde van drankgebruik lag de seks. Opnieuw waren het vooral buitenlandse jongeren, en dan vooral in gemeenschappen die alleen uit jonge mannen bestonden, die frequent de hoeren bezochten.
De eerste pornografische boeken verschenen voor het eerst na 1680.
Hoewel de Leidse studenten gemakkelijk hun seksuele lusten konden botvieren, was enige discretie wel vereist:
wat in het donker gebeurde, moest in het donker blijven.

De ‘grand tour’ was de laatste kans om de bloemetjes buiten te zetten. Alcoholische en seksuele uitspattingen werden getolereerd zolang een jonge man maar discreet bleef, en de wilde verhalen niet in het eigen land weerklonken middels later uitgegeven poëziebundels, zoals wel eens gebeurde.
De jaarlijkse kermis was een ontmoetingsplek bij uitstek. Er waren speciale dagen voor specifieke groeperingen op de Haagse kermis: de donderdag was voor de middenstand, de elite en het stadhouderlijk hof. De dinsdag en woensdag waren voor de boeren, omdat er dan ook de paarden- en kaasmarkten werden gehouden.
De jeugd flaneerde er om aandacht te trekken.
Op het platteland kende men het ‘nachtlopen’ of ‘kweetsen’: een jonge vrouw mocht ’s nachts het raam van haar slaapvertrek open laten staan. Haar minnaar mocht de nacht bij haar doorbrengen, maar zwanger raken of ontmaagd worden betekende, dat haar reputatie was beschadigd, wat haar kans op een huwelijkspartner zeer verkleinde. Als het ‘kweetsen’ met één bepaalde jongen een paar jaar duurde, werd hij als een betrouwbare partner en als geschikte huwelijkskandidaat beschouwd.

De jongeren werden vroeger veel later geslachtsrijp: in 1860 werden meisjes gemiddeld met 16,6 jaar pas voor het eerst ongesteld. Bij jongens keek men naar de ontwikkeling van snor en baard: zo zien we op de zelfportretten van Rembrandt dat ’t rond zijn 25e jaar pas echt wat wordt met de baardgroei.

 
Rembrandt 26 jaar

Op een enkele uitzondering na kende de 17e eeuw het fenomeen van de tienermoeder en tienervader niet.
In de 17e eeuw werd er niet of nauwelijks geschreven over masturbatie: blijkbaar een normaal verschijnsel. Pas vanaf ca. 1730 begon men te melden dat zelfbevlekking een schande en zelfs een zonde was, en de oorzaak kon zijn van allerlei ziektes en lichamelijke gebreken. Het viel onder “verregaande vuyligheden”.
Een veel erger kwaad was sodomie: in de vroegmoderne tijd stond sodomie voor een breed scala aan handelingen: een allegaartje van uiteenlopende, ongewone seksuele handelingen, zoals bestialiteit, orale en anale seks met vrouwen, het vrijen met niet-christelijken als joden en seks tussen twee  mannen. De huidige betekenis van sodomie beperkt zich tot herenliefde.
In de 17e eeuw ging men lichamelijk veel vrijer met elkaar om. Rond 1700 veranderde dit langzaam: men moest zijn lichamelijke verlangens leren te beheersen en te verbergen.
Er werd al wel gewaarschuwd voor risico’s zoals syfilis, waar alleenstaande jonge mannen, zoals leerlingen, studenten, matrozen en soldaten de hoogste risicogroep waren.
Een manier om van syfilis te genezen was opname in een ziekenhuis, waar een laxeermiddel werd toegediend, gevolgd door dagelijkse stoombaden en het drinken van een aftreksel van hars of hout van de Zuid-Amerikaanse guajak-boom. De patiënten kwamen meestal in het pesthuis terecht, dat buiten de stad lag. Zichtbare verschijnselen van syfilis: een aangetaste neus, kaalheid, lippen geen  kleur, tranende ogen, uitgevallen tanden, en de persoon stonk uit z’n mond.
In zijn boek “Spiegel van de Oude en Nieuwe Tijdt” uit 1632 waarschuwt Jacob (Vader) Cats de lezers al voor de gevaren van het hoerenlopen en de ziekte syfilis.
Studenten verkeerden vaak met vrouwen uit lagere klassen. Regelmatig werden trouwbeloftes geuit. Als er dan een kind kwam, maar er werd niet gehuwd, deed de vrouw de student soms een proces aan, wat kon uitlopen op het betalen van een schadevergoeding door de  (gewezen) student.

6. Drugs.
In de jaren twintig van de 17e eeuw werd het roken van tabak een nieuwe trend onder de jeugd. In veel schilderijen uit die tijd wordt dit rookgenot uitgebeeld.
Van hennep is moeilijk te zeggen hoe wijdverbreid het roken ervan was in de vroege 17e eeuw. Deze kruidachtige vezel was een belangrijk gewas in de Republiek en werd op grote schaal gekweekt. Het werd gebruikt om er touw van te maken en stoffen te weven.
Alles wat met alcohol of tabak was gemengd en een hallucinogene werking had, werd ‘belladonna’ genoemd. Medicinale kruiden als ‘atropa belladonna’ en ‘datura stramonium’ werden toegevoegd aan tabak en bier. Omdat ze zorgden voor een verruiming van de geest werden ze ook ‘belledonna’ genoemd. Ze werden stiekem in speciale kroegen geconsumeerd.
De tabak werd meestal in pijpen gerookt. In het begin werd alleen gerookt in speciale rookruimtes of salons, die tabakshuizen werden genoemd. In de eerste periode zag men tabak behalve als genotsmiddel ook als geneesmiddel. Na 1620 werd het roken van tabak een rage onder studenten en tegen 1650 was het een ingeburgerde gewoonte geworden.
Men kreeg al snel in de gaten dat roken verslavend kon zijn. In 1623 besloot de overheid een invoertarief op tabak te leggen. In de medische wereld werd tabak geneeskrachtige eigenschappen toegedicht, zoals bescherming tegen de pest, en bij vrouwen zou het de pijn bij persweeën verzachten.
De vraag naar tabak werd zo groot, dat men rond 1625 zelfs tabak ging verbouwen in Zeeland en rond Amersfoort; Amsterdam ontpopte zich als een van de grootste tabakscentra van Europa. In Gouda werden op grote schaal kleipijpen geproduceerd.

7. Rock ’n Roll.
In de Republiek was zingen een geliefd tijdverdrijf voor jong en oud. Men zong uit liedboeken: meestal oude, bekende melodieën met nieuwe teksten. Sommige schrijvers van liedjes genoten een grote bekendheid, zoals Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618), ook bekend van het gedicht “ ’t Kan verkeeren”.
Jan Jansz Starter bracht de liedbundel ‘Friesche Lust-hof’ in 1621 uit, en deze compilatie van verzen, bruiloftsgedichten, drinkliederen en allegorische voorstellingen werd het best verkochte liedboek van dat decennium: het werd zelfs 31 keer herdrukt.
De boekdrukkunst maakte het mogelijk dat boeken betaalbaar werden voor de meeste mensen.
Er waren in de vroege 17e eeuw twee soorten liedboeken: de stichtelijke en de wereldse, met daartussen een groot grijs gebied.
Zoals Vadertje Cats, die zijn morele boodschap in vermakelijke en onderhoudende gedichten verpakte, en het voorzag van leuke illustraties.
Populair was ook het zgn. ‘steekboek’; zo schreef de eerder genoemde Jan Jansz Starter in 1624 het ‘steeck-boecxken’: een aantal stellen zaten bij elkaar; één van de stellen prikte met een steekspeld of lange breinaald in de zijkant van het boek en kwam zo op een willekeurige bladzijde.
Op elke bladzijde stond een karaktereigenschap van de man en de vrouw. De andere stellen moesten zeggen of de tekst bij het stel klopte of niet.

 

In de tweede helft van de 17e eeuw raakte het arcadische in het liedboek uit de mode. In plaats daarvan kwamen thema’s als kermis en zuipen vaker voor.  
In leesboeken zien we de verhullende seks plaatsmaken voor onthullende seksuele teksten. Kortom, het werd directer.

8. Conclusie.  
Vanaf ca. 1650 nam de welvaart in de Republiek langzaam af. Tegelijkertijd was het geweld van de jeugd aanzienlijk minder geworden, mede dankzij het feit dat steden en universiteiten de opgekropte energie van de jeugd trachtten te kanaliseren in sporten als tennis en schermen.  
De jongeren in de Gouden Eeuw zijn de eersten van wie de jeugdcultuur is vastgelegd in de liedboeken.  
Een hele reeks boeken verschenen er in de Republiek in de Gouden Eeuw over opvoeding.  
Men besefte, dat seks, drugs en rock ’n roll bij de jeugd hoorden, maar tegelijkertijd had men de overtuiging dat een goede opvoeding de overhand zou krijgen.

Walvisvaart in de Gouden Eeuw.

Louwrens Hacquebord en Wim Vroom (red.)

Ten geleide.
Op Spitsbergen zijn opgravingen gedaan op de plek van de Nederlandse walvisvangstnederzetting Smeerenburg in de periode 1978-1981. Behalve opgravingen aldaar werd archiefonderzoek in Nederland gedaan.
Wat meehielp was het feit dat op die plek voor en na die tijd geen mensen waren gevestigd.

Enkele kanttekeningen bij de economische ontwikkelingen in de Republiek.
A.M. van der Woude.
Toen de steden in Brabant en Vlaanderen bloeiden, was het deltagebied een knooppunt van belangrijke internationale waterwegen: noord-zuid, en oost-west. Daardoor was reeds in het begin van de 16e eeuw in Holland zo’n 40 à 45 % woonachtig in stedelijke nederzettingen.
Het punt van de oude vrijheden en privileges dat leidde tot de Opstand was dezelfde strijd tussen de gewesten onderling. Maar Johan van Oldenbarnevelt wist een verdeelsleutel door te drukken waarbij de lasten volgens een vaste verhouding over de gewesten werden omgeslagen. Financieel en economisch waren de gewesten in principe eilandjes: ieder voor zich.
Toch was het economisch leven binnen de Republiek grotendeels een geïntegreerd geheel uit praktische overweging.
De walvisvaart was seizoengebonden en trok eind 17e eeuw enige duizenden mannen aan uit noordwest- Duitsland en uit Denemarken.
De urbanisatie is sterk en uniek in Holland:
- begin 16e eeuw ca. 275.000 inwoners, waarvan 45% in steden
- rond 1600: ca. 675.000 en 55%
- rond 1650: ca. 875.000 en 60%.
Na 1650 zien we die cijfers (soms) zeer sterk dalen, ook buiten de steden, vanwege de sterk verminderende werkgelegenheid.

De walvisvaart: de ontplooiing van een nieuwe bedrijfstak.
J.R. Bruijn.
Eind 16e eeuw waren de oliën en de vetten van walvissen nog niet nodig: in de behoefte werd voorzien door raap-, lijn-, kool- en hennepzaad. Doch door de snelgroeiende bevolking en een expanderende bedrijvigheid in bv. woning- en scheepsbouw veranderde dit.
Basken hadden veel ervaring in het vangen van walvissen, en nog decennia lang voeren zij mee met de Engelse en Nederlandse walvisvaarders. Na de Engelsen nam in de Republiek Lambert van Tweenhuysen het voortouw; in 1612 vertrok de ‘Neptunus’ met een Engelse gids, maar het werd geen succes. In 1613 gingen van hem twee schepen met twaalf Basken aan boord op weg. De vangst bij Spitsbergen was deze keer goed te noemen.

Een nieuwe bedrijfstak ontstaat.
In 1613 werden de krachten in de Republiek gebundeld door Van Tweenhuysen, vooral gericht tegen Engelse Muscovy Company, die o.a. voer op Rusland e.o., maar ook meende het alleenrecht te hebben op de walvisvaart.
Het octrooi dat door de Staten-Generaal werd verleend gold voor steeds drie jaar en de benaming werd “Noordsche Compagnie”. Nog in 1614 ging deze Compagnie op pad, begeleid door drie oorlogsschepen met als resultaat dat de Muscovy Company inbond. Schipper Van Muyden, die ook al schipper was op de eerste reis in 1612, verkende de Mauritiusbaai in het noordwesten van Spitsbergen en gebruikte het spoedig  zo bekende Amsterdameiland in deze baai voor de verwerking van de gevangen walvissen.
Zo startte een nieuwe bedrijfstak.
Aanvankelijk werd het spek aan land op Spitsbergen tot traan gekookt, later werd ’t spek in vaten naar de Republiek gebracht. In de maanden augustus / september keerden de schepen terug. De grootste omvang zou de walvisvaart bereiken in de jaren 1680-1690 en 1710-1720.
Rond 1800 kwam er een einde aan de walvisvaart: het was niet meer lonend.


Walvissen vangen en beren bestrijden

Walvisvangst gemonopoliseerd (1614-1640).
Het monopolie van drie jaar is herhaalde malen verlengd. Aanvankelijk was er een zekere openheid voor nieuwkomers uit diverse andere steden. Het octrooi van 1623 was bestemd voor een gesloten kring. De Noordsche Compagnie bestond uit Kamers, in elke deelnemende stad één. Per Kamer was een zeker kapitaal bijeengebracht en die bepaalde de verdeelsleutel van winst of verlies. Uit de groep van grote participanten werden de bewindhebbers benoemd.  Zij ontmoetten elkaar drie keer per jaar, telkens in een andere stad, vóór, tijdens en na de vangst (maart, juli en oktober).
De zgn. Kleine Noordsche Compagnie, in 1614 door Delftenaren opgericht, werd na verloop van tijd door de Noordsche Compagnie opgenomen.
De schommelingen in de periode van de kleine ijstijd (ca. 1450 – ca. 1850) zorgden voor een wisselende hoeveelheid ijs bij Spitsbergen en Jan Mayen, wat de route van de walvissen deed variëren, en dat beïnvloedde weer de jacht. Na 1625 was er geen sprake meer van een bloeiperiode: de vrachtprijs was erg gestegen en de prijs van traan daalde, wat in de jaren dertig weer aantrok.
Het octrooi had alleen betrekking op de kusten, en niet op de open zee.
Verschillende ondernemers buiten de Compagnie zagen hun kans schoon, ook al omdat al het spek naar de Republiek werd gebracht om daar gekookt te worden. Dit bracht tweedracht in de Noordsche Compagnie en eind jaren dertig viel deze uiteen.

Walvisvaart in vrij ondernemerschap sedert ca. 1640.
De centrale overheid had iedere bemoeienis prijsgegeven. De opbrengsten fluctueerden behoorlijk en de meeste speculanten deden maar korte tijd mee. In deze fase waren Zaankanters zeer actief geworden, hoewel het deel Amsterdammers nooit onder 1/3 kwam. De zeelieden hadden als hun achtergrond veelal Friesland en de Waddeneilanden.
Een specifiek schip voor de walvisvangst bestond nog niet, alleen waren ze wel uitgerust met een viertal takels voor de sloepen, die gebruikt werden bij het jagen van de walvissen.
De Engelse concurrentie was vrijwel geheel verdwenen en na 1650 werd de Engelse markt door Nederlands traan veroverd.
Vanaf 1650 kwam het pakijs steeds zuidelijker en was een verdubbeling van de scheepshuid nodig.
Smeerenburg werd verlaten en er werd gejaagd langs het pakijs tot aan Straat Davis toe.

De rol van de Amsterdamse notaris in de vroege Nederlandse walvisvaart.
P.D.J. van Iterson.
De notaris was letterlijk degene waar alles voor kwam en is daarom een enorme bron van informatie waar historici uit kunnen putten. In 1656 werd in Amsterdam besloten dat uitsluitend notarissen werden toegelaten, die beloofden dat de minuten van hun protocollen na hun dood niet naar hun erfgenamen of collega’s zouden gaan, maar dat ze gedeponeerd zouden worden op het stadhuis. Een voorbeeld: onmiddellijk na terugkomst in 1612 van de eerder genoemde ‘Neptunus’ kwam de notaris aan boord om de bemanning te bevragen over de reis. De notaris handelde hierbij ten behoeve van de reder(s) en de schipper, maar tegelijkertijd was hij de latere onderzoeker onbewust en onbedoeld van dienst. Naast deze attestaties (verklaringen) stelde de notaris ook overeenkomsten op vóór vertrek van de schepen, zoals bevrachtingscontracten, die werden aangeduid als charte(r)partij of certepartij, met als partijen aan de ene kant de vervrachter of schipper en aan de andere kant de bevrachter of koopman.
Andere vormen van contracten kunnen bv. te maken hebben met ’t aangaan van een compagnieschap of een persoonlijk dienstverband. De notaris kan ook een artikelbrief officieel maken, waarin bv. in een rij artikelen werd opgesomd hoe de zeelieden zich onderweg moesten gedragen, met de eventuele sancties toegevoegd.

Spitsbergen in de spiegel van de kartografie.
Een verkenning van de ontdekking en kartering.
G. Schilder.

De speurtocht naar een noord-oost passage in 1594-1596 en de ontdekking van Spitsbergen.
Het beoogde doel: de noord-oost passage (naar Indië) werd niet bereikt, maar droeg wel bij tot een betere kennis van het zeegebied tot aan Waigatsj. De resultaten vinden we terug op kaarten uit die tijd.
In 1594 kwam Cornelis Claesz. met een kaart van Europa voordat de expeditie was teruggekeerd.
De eerste reis: de Staten van Holland en Zeeland rustten twee schepen uit, die zuidelijk van Waigatsj een noord-oost vaart moesten verkennen. Ze drongen door tot ver in de Karische Zee, zagen geen ijs en meenden de route te hebben gevonden.
Tegelijkertijd rustte de stad Amsterdam schepen uit voor de tweede reis, o.l.v. Willem Barentsz. die langs de westkust van Nova Zembla voeren. Op ca. 78º NB moesten ze vanwege de ijsgang opgeven en terugkeren.
De resultaten van deze beide reizen waren verwerkt op een kaart van Jacobus Hondius uit 1595.
In 1595 een derde reis: een vloot van zeven schepen ging de zee op om de noord-oost route te voltooien; via de Jugor Straat wisten ze met grote moeite de Karische Zee te bereiken, doch al spoedig moesten ze terugkeren.
Onder invloed van Plancius ging Amsterdam in 1596 een vierde reis organiseren: twee schepen met Rijp op het ene schip, en Heemskerk en Barentsz. op het andere schip. De groep ontdekte Beren Eiland (Bjørnøya).  Op ongeveer 80º NB bereikten ze het pakijs; door de route te verleggen ontdekten ze vanuit het noorden de noordwest- en westkust van Spitsbergen (Het Nieuwe Land), waarna ze terugkeerden naar Beren Eiland. Rijp deed een poging om verder naar het noorden te komen, hetgeen niet lukte. Hij keerde terug naar Amsterdam.
Van Heemskerk en Barentsz. wilden de westkust van Nova Zembla verder beproeven; ze voeren rond de noordkaap. Kort daarop waren ze gedwongen aldaar te overwinteren.
Postuum verscheen de poolkaart van Willem Barentsz. uitgegeven door Cornelis Claesz. in 1598.


Reis van Heemskerck en Barentsz

Nederlandse ontdekkingen tussen 1596 en 1608?
Op een kaart die Cornelis Claesz. in 1608 of eerder publiceerde is ook de zuidoost kust van Spitsbergen (Groen Landt) te zien. Maar het is onbekend welke Nederlander daar is geweest vóór 1608. Plancius heeft deze gegevens wel gebruikt voor een globe die in 1614 is uitgegeven. Ook beïnvloedden ze de wereldkaart van Edward Wright (1610) en de wandkaart van de wereld van Jodocus Hondius (1611).

De Engelsen in de sporen van de Nederlanders.
De Engelsen pakten de draad weer op met Henry Hudson in 1607 en 1608. Hij meende i.t.t. de Hollanders dat Groenland en Spitsbergen niet één geheel vormden. Maar het ijs maakte het afmaken van die route onmogelijk.
Van Hudsons reis zien we gegevens terug op de wandkaart van de wereld van Hessel Gerritsz. in ca. 1611.


Smeerenburg e.o. in het uiterste noordwesten van Spitsbergen

De kartering en exploratie tijdens de Noordsche Compagnie 1614-1642.
De eerste vloot van de Noordsche Compagnie zeilde in 1614 uit onder Pieter Monier. Twee andere schepen o.l.v. Jan Jacobsz. May en Jacob de Gouwenaar, hadden als doel een doortocht naar Oost-Indië te zoeken. Zij bevoeren Spitsbergen van verschillende kanten, en Edgeøya; vervolgens gingen ze in westelijke richting: Jan Mayen Eiland.
De kaart van Blaeu uit 1606 was in 1620 aangepast door Cornelis Doedsz. Verder zien we:
- een overzichtskaart van Hessel Gerritsz. van na 1625
- in 1634 een kaart door David Davitsz.

De kartering in de tweede helft van de 17e eeuw.
Na 1635 verschoof door verandering in het klimaat de pakijsrand ’s zomers naar het noordoosten. De zoekresultaten ter plekke zien we terug in nieuwe kaarten:
- 1650: Jacob Aertsz. Colom
- 1655-1665: Hendrick Doncker
- ca. 1658: Arnold Colom
- ca. 1660: Pieter Goos
- 1680: Johannes van Keulen
De eilandengroep ten oosten van Spitsbergen namen op de kaarten steeds meer concrete vormen aan rondom Straat Hinlopen, d.i. tussen de beide grootste eilanden.

De voltooiing van de kartering van Spitsbergen.
Begin 18e eeuw werden van Hollandse zijde de laatste bijdragen geleverd aan de kartering van Spitsbergen, dankzij vooral Outger Rep en commandeur Cornelis Cornelisz. Gieles. Hun gegevens gebruikte het uitgevershuis van Gerard van Keulen in de jaren 1707-1714 voor het meest complete overzicht van de Spitsbergen-archipel in de 18e eeuw en ook nog later.

Traankokerijen op de kusten van Spitsbergen;
wat de historische-archeologie ons ervan leert.
L. Hacquebord.

Inleiding.
Onderzoek op Spitsbergen kan antwoord geven op vragen als: wie waren op die plek, hoe leefden ze daar, wat betekenen de restanten van hun verblijf.

De Noordsche Compagnie.
Oorzaak van het begin van de Nederlandse walvisvaart in het tweede decennium van de 17e eeuw waren de hoge graanprijzen, die een stagnatie van de verbouw van oliehoudende planten tot gevolg had, terwijl er juist een toename van de vraag naar deze producten was. Dit leidde tot de Noordsche Compagnie in 1614 met de deelnemende havens (kamers): Enkhuizen, Hoorn, Amsterdam, Rotterdam en Delft. In 1617 sloten zich aan: Middelburg, Vlissingen en Veere en in 1636 Harlingen en Stavoren. Ieder jaar werd een tiental schepen uitgerust.
Behalve Jan Mayen-eiland was het toch vooral Spitsbergen met Amsterdameiland.
De walvisvaart was niet ten einde met het einde van de Noordsche Compagnie. De walvisvangst ging door tot diep in de 18e eeuw, maar de landstations werden na 1650 één voor één verlaten.

Historische plaatsen op de kusten van Spitsbergen.
Onderzoek wees uit, dat van meer dan negen landstations de plek viel te traceren. Op de zuidoostpunt van Amsterdameiland verrees Smeerenburg, dat van 1614 tot 1660 regelmatig in gebruik was. Daar was ook een Deense traankokerij. De Noordsche Compagnie heeft daar acht hoefvormige dubbele traanovens opgericht. De strandvlakte van 150 bij 300 meter vormde een natuurlijke sleephelling voor walvissen en sloepen. Onderzoek vond zeven restanten van traanovens.

De opgravingen op Amsterdameiland: de huizen en traanovens.
Men vond drie gescheiden cultuurlagen, d.i. drie bewonersperioden. Huizenbouw vond plaats vanaf ca. 1619.
Voor de ovens werd voornamelijk steenkool uit Schotland gebruikt. (Frappant: in de moderne tijd is men steenkool op Spitsbergen gaan delven!) De stukken spek gingen naar de traanovens om gekookt te worden. Na afkoeling en zuivering kwam het in vaten, die later naar de Republiek gingen.


Totaalbeeld van de activiteiten op Smeerenburg.


Eerste detail van het totaalbeeld: rechts wordt het spek in stukken gesneden;
in het midden de twee traanovens met de schoorstenen;
links loopt de gekookte en gezuiverde traan via een goot naar een ton.


Tweede detail: 
linksmidden de Groenlandse walvis die uitademt via haar twee neusgaten;
vervolgens wordt daaronder het vet van de walvis in repen losgesneden;
rechts gaan de gevulde vaten met een sloep naar de grote schepen voor opslag.

De structuur van de nederzetting.
In de jaren dertig van de 17e eeuw was Smeerenburg uitgegroeid tot een dorp van 16 à 17 huizen.


Smeerenburg met de ovens en de behuizing

Aantal inwoners van Smeerenburg.
Schrijver komt uit op maximaal 288 man, maar meestal zullen er in het seizoen minder dan 200 zijn geweest. Veel bronnen noemen veel hogere getallen.

De bedrijfsuitkomsten van de Nederlandse walvisvangst tot 1642.
Om uit de kosten te komen zou men ca. 100 walvissen per seizoen moeten vangen, maar in heel wat jaren kwam men niet tot dit aantal.

Epiloog.
Omstreeks 1670 raakten de landstations in onbruik.
Toen ene Zorgdrager er rond 1700 kwam, zag hij nog slechts de fundamenten van traanovens en huizen.  


Restant traankokerij.

Reconstructie van de behuizing op Smeerenburg.
H.J. Zantkuijl.
Als basis voor deze reconstructie gelden:
- opmetingstekeningen van materiaal- en grondsporen
- de samenhang tussen bouwsporen en de bijvondsten
Daarnaast:
- schilderijen, gravures, kaarten en tekeningen, waarop aandacht is besteed aan de behuizing
- ervaringen en kennis over de Hollandse bouwconstructie in de 17e eeuw
- kennis over de tijdelijke bouw in en buiten ons land.

De materiele cultuur als neerslag van menselijk handelen.
L. Hacquebord.
De in de bodem terecht gekomen voorwerpen kunnen informatie verschaffen over het menselijk handelen van vroeger en over de maatschappelijke positie van de betreffende mensen.
De bestaande inventarislijsten konden vergeleken worden met de archeologische vondsten. Het merendeel van de voorwerpen uit Smeerenburg kwam uit de afvallagen achter de huizen en uit de laagten tussen de traankokerijen.
Men vond weinig objecten terug die bij het walvisvangstbedrijf hoorden: het hergebruik hiervan was een normale zaak, om het het volgende seizoen op die plek of elders te gebruiken.

Op lage schoenen in de kou.
O. Goubitz.
Het gevonden leer had meer last gehad van het zilte milieu dan van de afwisseling van vorst en dooi.
De meeste lederen voorwerpen bestaan uit schoeisel. Het traan van de walvissen lijkt ter plekke gebruikt te zijn vanwege de impregnerende werking op leder en textiel. Er was geen speciale ‘Spitsbergen”-kleding en –schoeisel. Het gevonden schoeisel is meestal van een laag model. Van hoge zeemanslaarzen zijn slechts fragmenten gevonden: indien versleten konden resten gebruikt worden voor andere doeleinden. Men heeft niks van klompen gevonden: ze werden waarschijnlijk tenslotte in het vuur gegooid. Men kende zowel de instapschoen als de veterschoen,  soms versneden tot muil (zonder hielblad).

Kleren maken de man: zeventiende- en achttiende-eeuwse kleding van Spitsbergen.
S.Y. Vons-Comis.
In 1979 werden ca. 1000 kledingfragmenten gevonden. In 1980 trof men ook nog veel delen van kledingstukken aan in graven: een grote, unieke collectie werkmanskleren uit de 17e en 18e eeuw. Tot in het midden van de 18e eeuw kwam men hier nog aan land om zijn doden te begraven. Gevonden stoffen: 95% was van wol, verder 4% linnen en katoen; heel zeldzaam was de vondst van zijde. Opvallend is het grote aantal gevonden mutsen in de graven: men vond er 35, bijna allemaal gebreid van wol.


Mutsen van begraafplaats “Zeeuwse Uitkijk”.

De voeding van de walvisvaarders.
L.H. van Wijngaarden-Bakker en J.P. Pals.

Inleiding.
De schepen naar Spitsbergen waren vier à vijf maanden van huis. Voor de hele tocht en de hele bemanning moest voedsel worden meegenomen. De schipper was verantwoordelijk voor de aankoop: hoe goedkoper, hoe meer hij er zelf aan overhield! Goed houdbaar waren bv. kaas, wijn, bier en specerijen. Tarwebrood werd twee keer gebakken om ’t langer goed te houden. Rundvlees werd ingezouten en in tonnen meegevoerd. Het eten kon ook gedroogd worden: kabeljauw en stokvis, pruimen en rozijnen. Roken is een volgende optie bij spek en ham. Verder levende voedselvoorraad zoals kippen. Te weinig vers eten betekent te weinig vitamine C, waardoor scheurbuik kon ontstaan. Op Spitsbergen was weinig eetbaars te vinden. Van de fauna werden alleen rendieren en enkele vogelsoorten gegeten.

Archeologisch en historisch voedingsonderzoek.
De diepvriescondities op Spitsbergen zorgden er voor dat tijdens de drie opgravingscampagnes in 1979, 1980 en 1981 gevonden voedselafval zeer goed bewaard was gebleven, zo ook andere organische materiaal (textiel, leer, haar, veren). Een eventuele gedode ijsbeer werd niet gegeten. Er zijn lijsten beschikbaar waarop staat wat er allemaal werd meegenomen op een tocht naar het noorden.

Reconstructie van de voeding.
Brood in twee soorten: hard (twee keer gebakken) en ‘week’. Vlees, in vaten en tonnen, kwam alleen op donderdag en zondag op tafel. Stokvis werd op de andere vijf dagen in de week gegeten met ‘doop’: azijn en specerijen. Gort was voor het ontbijt, erwten en bonen voor ’s middags en ’s avonds. Kaas en boter zat in vaten. Spek: pekelspek of gerookt spek. Varkenskoppen waren kennelijk ook gepekeld. Mosterdzaad werd in grote hoeveelheden meegenomen, specerijen slechts in kleine hoeveelheden.
Pruimen, rozijnen en vijgen werden alle drie waarschijnlijk in gedroogde vorm meegenomen, en werd mogelijk als remedie tegen scheurbuik genuttigd. Wijn en bier, met grote verschillen in kwaliteit.

Conclusie.
Archeologisch en historisch voedingsonderzoek bevestigden elkaar steeds. Kwantiteit was geen probleem, kwaliteit (vitamine C) wel. In de 19e eeuw bracht zuurkool en aardappelen verbetering in de kwaliteit.

De winterburgers van Spitsbergen.
L. Hacquebord.
In 1980 werden op Amsterdameiland de overblijfselen van zeven mannen gevonden: het betrof hier het graf van de zeven vrijwilligers die in 1634 in Smeerenburg achterbleven om daar vergeefs de poolwinter te trotseren.  Een aantal keren waren er al plannen geweest tot overwintering omdat het een krachtig middel zou zijn tegen de dreiging van concurrentie, maar het ketste steeds af. Tot in 1630 acht Engelsen per ongeluk achtergebleven waren en na de winter in goede gezondheid werden aangetroffen. Aan het einde van het seizoen van 1633 bleven op zowel Jan Mayen als op Spitsbergen een ploeg van zeven man achter. Van beide overwinteringen zijn journalen bijgehouden. Hun opdracht draaide vooral om het verzamelen van meteorologische waarnemingen. De kou eiste zijn tol qua gezondheid en problemen met het water en ’t voedsel. De jacht op beren gaf afleiding en beweging. Op Jan Mayen aten ze er wel van, op Spitsbergen niet. Daarnaast werd gejaagd op rendieren.
Men wist dat om scheurbuik te voorkomen het eten van lepelblad en vers vlees goed was. Het lepelblad, rond 1 september geplukt, gingen ze vriesdrogen. Maar een aantal mannen kreeg toch de eerste verschijnselen, maar overleefden.
Ook de geestelijke gezondheid had het te verduren.
Op 27 mei zagen ze de eerste sloep naderen: ze hadden  het gered.
De volgende winter waren er zeven vrijwilligers, maar omdat de schepen vanwege het zachtere weer pas op 11 september vertrokken, was het lepelblad al verdord.  


Lepelblad.

Het lukte ze ook niet om een rendier te doden. Een beer verschalken lukte evenmin. Reeds op 24 november brak scheurbuik uit. In januari stierf de eerste, en eind februari eindigde hun journaal. Toen de schepen terugkwamen vonden ze de lichamen die vervolgens begraven werden. Daarna zijn er geen overwinteraars meer geweest.  


De in 1980 gevonden zeven graven van de overleden overwinteraars van 1634-1635

Leven en dood op Spitsbergen.
W.J. Mulder, G.J.R. Maat en M.L.P. Hoogland
Op diverse eilanden zijn walvisvaarders begraven:
- Dodemanseiland (Likholmen)
- Deenseiland (Danskøya)
- Amsterdameiland (Amsterdamøya)
- Zeeusche Uytkyck (Ytre Norskøya)
- vaste land van Spitsbergen tegenover Smeerenburg (Likeneset)
De gemiddelde lengte van de onderzochte overleden mannen was 166cm: normale lengte in die periode. De leeftijden varieerden van 14 tot 69. Men kon veel verschijnselen van scheurbuik vaststellen. Bij relatief veel personen (28%) werden al of niet genezen botbreuken vastgesteld.
Slijtkanalen tussen boven- en ondergebit kwam vaak voor: de cilindervormige doorgangen wijzen op veel en langdurig gebruik van Goudse pijpen.  


Schedel van pijproker.

De invloed van de landstations op hun directe omgeving;
klimaatsveranderingen in de zeventiende eeuw.
W.O. van der Knaap.
Van vlakbij de nederzetting Smeerenburg heeft men in 1980 een bodemprofiel meegenomen en onderzocht. Ze geven een beeld van vóór, tijdens en na de bewoningsperiode. Uit de bewoonde periode vond men stuifmeel van rogge en tal van akkeronkruiden, hoogstwaarschijnlijk uit matrassen en van meegenomen heidebezems. Na de bewoonde periode volgde een explosie van het vóór die tijd al aanwezige sneeuwgras, steenbreek, lepelblad en Noors haarmos.
De meest recente laag lijkt veel op die van de periode van voor de bewoning.
Vier kilometer ten westen van Smeerenburg bevindt zich een vogelrots: de Zuidelijke Salaatberg. De vogels bemesten de rotsen en o.a. lepelblad wilde daar uitbundig groeien. De walvisvaarders haalden daarom hier hun bescherming tegen scheurbuik vandaan. Vandaar de naam Salaatberg.
In het bodemprofiel van Salaatberg werd ook stuifmeel van elders gevonden uit de periode van de bewoning van Smeerenburg, maar ook zwarte schilfertjes: roetdeeltjes uit de traankokerijen. Waarschijnlijk beide overgewaaid vanuit Smeerenburg.
In de aangroei van de veenlaag aldaar zijn de klimaatsveranderingen van de laatste eeuwen te ontdekken en die gegevens komen weer overeen met de historische bronnen, die schrijven over periodes van wisselende temperaturen. Dezelfde uitkomsten vond men na ijsboringen in noordwest Groenland.

Hebben de Nederlanders de Groenlandse walvis in de Noord-Atlantische wateren uitgeroeid?
P.J.H. van Bree en L. Hacquebord.
Tegenwoordig komt de Groenlandse walvis alleen nog voor in de Beringzee.  


De Groenlandse walvis

Met hun baarden of baleinen zeven ze het grove plankton uit het zeewater. De Groenlandse walvis is een arctisch soort, die meestal niet zuidelijker komt dan 60ºNB. Vroeger trok hij ieder jaar van zijn winterverblijf ten zuiden van Groenland naar de zomergronden in de Noordelijke IJszee.
Een volwassen Groenlandse walvis leverde aan traan ruim 1000  liter op.
Vóór de grote walvisvangst schat men het totale aantal op ca. 55.000, waarvan ca. 20.000 bij Spitsbergen en Jan Mayen. Heden is het totale aantal ca. 3.500 en licht groeiende.
In de eerste helft van de 17e eeuw, de periode van de Noordsche Compagnie, was de Nederlandse vangst ca. 150 per jaar, en samen in die periode met de Engelsen, Denen en Basken in totaal ca. 300. Dit was geen bedreiging voor ’t voortbestaan van de Groenlandse walvis.
In de 2e helft van de 17e eeuw was hiervoor wel een gevaar ontstaan: Nederlanders en Duitsers samen vingen er alleen al  in die periode gemiddeld 1287 per jaar door het veel grotere aantal schepen die actief waren.

Amsterdam  Nieuw-Amsterdam 1609-2009.

Martin Pruijs.

Voorwoord.
Henry Hudson kreeg in 1609 van de VOC de opdracht de noordoostelijke route te vinden naar Indië. Doch toen het ijs dit verder onmogelijk maakte, ging hij in westelijke richting en voer langs de oostelijk kust van Noord-Amerika. Hij voer de rivier op die later zijn naam zou krijgen tot aan het huidige Albany.  


De reis van Hudson

Op 11 september 1609 wierp hij het anker uit voor “Manna-hata”, het land van de indianen.
In 1613 volgde de annexatie van “Noten Eylant”.
In 1624 arriveerden de eerste Waalse immigranten.
In 1626 volgde het ‘koopcontract’ van Manhattan.
In 1653 kreeg Nieuw-Amsterdam burgerrechten, een eigen stadsbestuur en een wapen; het geheel gebaseerd op de Amsterdamse bestuursvorm.
Aanvankelijk betrof de handel met de indianen vooral beverhuiden.

I. De ontdekking van Manhattan.
Toen de Portugese koning Hendrik I in 1580 overleed, had hij geen opvolger en verviel de kroon aan het Spaanse koningshuis, waardoor de joden aldaar opnieuw werden blootgesteld aan de Spaanse inquisitie. Een deel van hen week uit naar de Republiek met medeneming van kapitaal, kennis, schepen en handelsbetrekkingen in Azië.
Toen Antwerpen viel in 1585 gebeurde hetzelfde als met de Portugese joden.
Vervolgens ging het in 1588 mis met de Spaanse Armada.
Antwerpen was nu definitief afgesloten door de blokkade van de Westerschelde.
In de Republiek ontstonden compagnieën die zelf een weg naar Indië probeerden te vinden.
In Amsterdam kwam de eerste effectenbeurs ter wereld, die in 1609 werd uitgebreid met een Wisselbank.
Amsterdam groeide als kool: 1580: 30.000, 1597: 60.000 en in 1625 tot 120.000 inwoners.
Door de islam werden de landroutes uit Azië geblokkeerd. De Europeanen zochten vervolgens naar zeeroutes als alternatief:
1. noordwest: over Canada heen en vervolgens door de Beringstraat
2. noordoost: over Siberië heen en vervolgens door de Beringstraat
3. zuidwest: onder Zuid-Amerika langs  
4. zuidoost: om Zuid-Afrika heen

Op 25 maart 1609 vertrok Hudson voor de noordoostelijke route, maar hij boog af i.v.m. de ijsgang, en kwam terecht aan de oostkust van Amerika, waar hij de rivier die nu de Hudson heet, opvoer tot aan de plek van het huidige Albany (11 september 1609). Op 2 oktober werd het anker uitgegooid tegenover het eiland Manna-hata.
Op 7 november 1609 arriveerde hij met de “Halve Maen” in Dartmouth, Devonshire.


De Halve Maen - replica

Pas in juli 1610 verliet de Halve Maen Engeland, op weg naar de Republiek.
In 1610 organiseerde de Staten-Generaal twee schepen, o.l.v. Jan Cornelisz. May, die naar de oostkust van Amerika voeren. Er was enige handel met indianen. In 1612 kwamen de schepen terug. Een volgende tocht, nu vanuit particulier initiatief, o.l.v. Pieter Fransz. en Jan Jacobsz. May.
In 1613-1614 verbleven daar een aantal schepen o.l.v. koopman Adriaen Block, met zijn medehandelaren; zij werden tot Compagnie van Nieuw-Nederland, die op 11 oktober 1614 octrooi werd verleend.
De “Block-kaart” is een kustkaart van het Engelse gebied in Virginia in het zuiden tot het noordelijk gelegen Frans La Nouvelle France en de St. Laurens-rivier.
Het octrooi van de Compagnie verliep in 1618 en werd niet verlengd, waardoor er een situatie van vrijhandel ontstond.
Verandering kwam in 1621 met de oprichting van de W.I.C., de West-Indische Compagnie, die Amerika en West-Afrika als werkterrein had.


Nieuw-Amsterdam volgens Vingboons uit ca. 1665

2. Voet op Amerikaanse bodem.
In juni 1624 kwam het schip Nieu Nederlandt aan in de baai voor het Noten-eiland (Governors Island). Aan boord Cornelis Jacobsz. Mey, de door de WIC aangestelde eerste gouverneur en een dertigtal families, veelal uit Wallonië.
- Vier echtparen en acht mannen werden naar Verhulsten-eiland gestuurd, waar de WIC in 1623 het kleine Fort Nassau had laten bouwen.
- Twee gezinnen en zes mannen gingen naar Verse Rivier (de Connecticut), waar zij de nederzetting Kievitshoek of Zeebroek (Seabrook) stichtten.
- Ca. achttien gezinnen trokken naar Fort Nassau in de Noord rivier, dat ’t centrum van de pelshandel moest worden; het fort moest opnieuw gebouwd worden en kreeg toen de naam ‘Oranje’.
- De rest bleef achter op het Noten Eiland.

Nieuw-Nederland strekte zich uit van Kaap Hinlopen en de Zuid Rivier (de Delaware) in het zuiden tot Staten Hoeck (Cape Cod) in het oosten en de Sint-Laurensrivier in het noorden. Het gebied werd bewoond door ca. 90.000 indianen die behoorden tot twee etnische groepen: de Irokezen en de Algonkins.
Kort na aankomst van de eerste kolonisten arriveerden drie schepen met nog eens 45 kolonisten, tientallen paarden, stieren, koeien, schapen en varkens.
In 1626 kwam de nieuwe gouverneur Peter Minuit, die van de WIC de kolonisten meer moest concentreren, en wel op het strategisch gelegen eiland Manhattan.
In ruil voor goederen ter waarde van 60 gulden mochten ze zich er van de indianen vestigen (het was meer ‘gunnen’ dan ‘kopen’). De indianen bleven er gewoon wonen.
De kolonisten van Noten Eiland gingen naar Manhattan.
Al in 1625 was men begonnen met de bouw van Fort Nieuw-Amsterdam .
In de Republiek waren bij de WIC twee richtingen:
- de realisten: zij wilden zo snel mogelijk en zo veel mogelijk winst maken
- de idealisten: zij wilden het gebied tot een verlengstuk van de Patria maken

Hoewel er duizenden bever- en ottervellen richting Europa gingen, was dit toch niet voldoende om de kosten te dekken.
Bovendien was in de Republiek weinig belangstelling voor emigratie naar Nieuw-Nederland, wat veroorzaakt werd door:
- geen heftige godsdienststrijd
- voldoende werk
- welvaart en nooit hongersnoden
Bovendien zoog ook de VOC vele mensen naar zich toe.
De WIC trachtte daarom rijke investeerders middels bijzondere handelsvoorrechten zo ver te krijgen dat ze zelf kolonisten wierven voor hun aangekochte gronden en over deze mensen hadden de investeerders juridische zeggenschap. Zo’n volksplaatsing werd een patroonschap genoemd en was bijna een middeleeuwse situatie met een herenboer aan het hoofd!
De zeer rijke diamanthandelaar en juwelier Kiliaen van Rensselaer kocht in 1630 een gebied van de indianen vlakbij Fort Oranje en doopte het tot ‘Rensselaerswijck’.
Andere patroonschappen waren o.a. Swanendael, Pavonia en Vriesendael; deze drie waren minder succesvol dan Rensselaerswijck.
In 1631 werd Peter Minuit ontslagen, want er werd geen winst gemaakt. Daarop startte Minuit in 1638 op Nederlands gebied een Zweedse vestiging met Fort Christina, die later door Directeur-generaal Stuyvesant  werd veroverd.
Minuit  werd opgevolgd door Wouter van Twiller, die in 1633 arriveerde op Manhattan, in gezelschap van de nieuwe predikant Everhardus Bogardus.

 
Wouter van Twiller                                    Dominee Bogardus

Zij troffen een armoedig Nieuw-Amsterdam; Twiller was echter niet de juiste man op de juiste plaats: hij miste daadkracht en dronk te veel. Eén beeld zegt genoeg: op een dag zagen de bewoners van Nieuw-Amsterdam hun gouverneur woedend door de straten rennen met een zwaard in de hand achter dominee Bogardus aan!
In maart 1638 arriveerde Willem Kieft als nieuwe gouverneur.


Willem Kieft.

De WIC had besloten om het monopolie op de handel op te geven en Nieuw-Nederland te maken tot een vrijhandelshaven. Dit trok handel en mensen!
Kieft echter opereerde zeer autoritair, ook  naar de indianen toe, wat leidde tot een ware oorlog. Hoofdoorzaak was dat er steeds meer kolonisten kwamen, die zich vestigden in het gebied van de indianen. Bovendien verloren de indianen voor de Nederlanders hun economische nut vanwege de dramatische achteruitgang van de beverstand.
Eind 1639 wilde Kieft de indianen ook nog eens belasting gaan opleggen. In 1640 waren er kleinere schermutselingen, maar in februari 1643 barstte de bom echt! De indianen verwoestten gebouwen en plantages, en de kolonisten hadden zich binnen Nieuw-Amsterdam teruggetrokken.
In april 1643 werd er vrede gesloten, wat niet geheel van harte was, maar het was het begin van het landbouwseizoen…..
Toen de oogst binnen was laaide de strijd weer op, waarbij bijna alle boerderijen en huizen buiten de nederzetting verloren gingen. Slechts ca. 250 gewapende kolonisten en soldaten stonden tegenover een indiaanse overmacht. Kieft nam een contingent Engelse huurlingen in dienst, die begin 1644 een strafexpeditie startte, waarbij honderden indianen het leven lieten.
De WIC werd ingelicht over de uit de hand gelopen situatie en kwam in juli 1645 met een antwoord:
- de emigratie naar Nieuw-Nederland moest bevorderd worden
- het verspreide wonen moest worden tegengegaan
- er moest met de indianen onderhandeld worden.
Eind augustus 1645 kwamen de leiders van kolonisten en indianen samen om definitief een einde te maken aan de strubbelingen.
In mei 1647 arriveerde de nieuwe gouverneur: Peter Stuyvesant, die sinds 1634 gouverneur van Curaçao was geweest.


Peter Stuyvesant

Hij trad meteen kordaat op door de lastposten, plus Kieft en Bogardus,  inclusief een grote lading rood verfhout en bevervellen terug te sturen. Helaas zonk het schip bij Wales, waarbij Kieft, Bogardus en vele anderen verdronken.
Stuyvesant was een echte calvinist, die niets moest hebben van lutheranen, katholieken, doopsgezinden en joden. De WIC moest hem zelfs berichten dat er in hun gebied gewetensvrijheid gold!
Mokkend aanvaardde hij dit, maar nu richtte hij zijn pijlen op de Engelse Quakers, die actief aan het werven waren. Maar de WIC liet weten dat Stuyvesant ook deze groep met rust moest laten.
De nieuwe dominee Backerus klaagde zeer over zijn gemeenschap, die ook wel verleid werden door de aanwezigheid van maar liefst zeventien ‘taphuysen’.
Stuyvesant was helemaal niet te spreken over de kwaliteit van schoolmeester en voorzanger Stevensen. Maar om niet zo autoritair over te komen als Kieft benoemde hij een raad van negen adviseurs, die echter weinig in de melk te brokkelen hadden. Van der Donck ageerde tegen het beleid van Stuyvesant, en uiteindelijk werd in 1649 een petitie opgesteld aan de Staten-Generaal om iets te doen aan de situatie in Nieuw-Nederland.

De vertegenwoordiger van de Van Rensselaers had aan de oever van de Noord Rivier, naast Fort Oranje, een kleine nederzetting gesticht, die ‘Byeenwoning’ werd genoemd. Het werd een succesvolle stichting die het centrum werd van de bonthandel. Maar ze was Stuyvesant een doorn in het oog en hij deelde daarom in 1652 mee dat ‘Byeenwoning’ onder zijn gezag viel; de naam werd veranderd in ‘Beverwijck’ (het huidige Albany).
Al vroeg maakte de WIC gebruik van slaven.  De eerste slaven waren echter nog niet uit Afrika gehaald, maar door kapers van Spaanse en Portugese schepen, die ze hadden buitgemaakt, gehaald. Men vond het positief dat men deze heidenen tot de juiste godsdienst kon doen bekeren.
Tussen 1639 en 1647 heeft Bogardus zo zeker 39  “negers, swartinnen en negrinnen” gedoopt.
In de periode van Bogardus waren slaven weliswaar minder dan vrije blanken, maar ze waren niet geheel rechteloos en ze dienden te worden gerespecteerd. Maar omdat de bonthandel toch een langzaam afnemende zaak was, richtte de WIC zich steeds meer op de slavenhandel.
In 1645 kreeg Kieft de opdracht een slavenmarkt in Nieuw-Amsterdam in te richten.  


Eerste slavenmarkt in Nieuw-Amsterdam 1655

In 1655 arriveerde het eerste slavenschip rechtstreeks uit Guinee.
Toen Nieuw-Nederland in 1664 werd overgedragen aan de Engelsen telde de kolonie ca. 500 slaven op ca. 9000 kolonisten. De slaven werden toen heel wat minder behandeld dan in de periode van Bogardus.
Adriaen van der Donck mocht in oktober 1649 op audiëntie komen bij de Staten-Generaal om te praten over de toekomst van de kolonie Nieuw-Nederland. Zijn idee was, dat het beheer moest overgaan van de WIC naar de Staten-Generaal. De kolonie zou een eigen bestuur moeten krijgen, bestaande uit een gekozen vertegenwoordiging, en er moest subsidie gaan naar nieuwe emigranten.
Op 2 februari 1653 overhandigde Stuyvesant in opdracht van de WIC een oorkonde aan de inwoners van Nieuw-Amsterdam, waarin stond dat ze een raad mochten vormen bestaande uit een schout, twee burgemeesters en vijf schepenen.
Ze kregen een eigen wapen.

     
                            Vlag en Wapen van New York.

En de stadsherberg mochten ze als stadhuis gebruiken.
Toen er dreiging was van een Engelse aanval tijdens de Eerste Engelse Oorlog liet Stuyvesant een verdedigingswal met palissades aanleggen tussen de Hudson en de East River, ter hoogte van de Parelstraat.


Parelstraat (Pearl Street) met zicht op palissade en poort aan de Walstraat (Wall Street)


Dezelfde plek nu; de P geeft de plaats van de poort weer.

Het pad er langs werd later Wall Street genoemd.
Van der Donck was teruggekeerd naar Nieuw-Nederland, maar hij mocht zich niet met politieke zaken bezighouden. Wel verscheen in het jaar van zijn dood “Beschrijvinghe van Nieuw-Nederlant”. Het was zo’n positieve benadering van de kolonie, dat er een ware toestroom op volgde van nieuwe kolonisten. Zij vestigden zich in nieuwe nederzettingen op Manhattan, Staten Eiland en het Lange Eiland, die namen kregen als Hoboken, Nieuw-Utrecht, Breukelen, Haarlem.
Volgens de eerste officiële telling uit 1655 telde Nieuw-Amsterdam ca. 1000 inwoners.
In 1663 had de Engelse koning Karel II zijn broer Jacobus, hertog van York, Nieuw-Nederland cadeau gegeven, wat nog te maken had met een claim van Engelse kolonisten uit 1607. Op 27 augustus 1664 kwam een Engels eskader met 450 soldaten aan boord. De Nederlanders hadden dit niet verwacht en waren dus niet voorbereid op een aanval. De grote overmacht zorgde er voor dat Nieuw-Amsterdam zonder slag of stoot overging in Engelse handen.


Peter Stuyvesant besluit zich over te geven in 1664.

Op 8 september 1664 verliet Stuyvesant het Fort en de Engelse vlag werd gehesen. De naam werd meteen gewijzigd in New York, naar de eerder genoemde hertog van York. Twee weken later ging Beverwijck (1000 inwoners) in Engelse handen over.
Bij de Vrede van Breda in 1667 erkende de Staten-Generaal het verlies van Nieuw-Nederland, maar het recent veroverde Suriname bleef aan Nederland.

3. Er stond een huis in Nieuw-Amsterdam.
Er zijn geen gebouwen bewaard gebleven uit de periode van de Nederlandse kolonisatie 1624-1664.
Rond 1900 was er in New York een korte periode dat Nederland in het middelpunt stond van de zoektocht naar het ongrijpbare verleden van de jonge staat, waarna huizen werden gebouwd of herbouwd in oud-Nederlandse stijl.
De oorspronkelijke huizen leken veel op de huizen in Nederland in die tijd, zoals de constructie met gebint, de houten planken aan de buitenkant en soms met een zijbeuk.


Zaanstreekhuis met zijbeuk.

De bouwwijze met de typische trapgevel is zelfs nog tot in de 19e eeuw gebruikt.
Oude stedelijk huizen zijn er in New York niet meer.

4. De redding van Amsterdam en de creatieve destructie van New York.
De economische inzinking in de Republiek vanaf 1672, die bijna twee eeuwen duurde, had er voor gezorgd dat Amsterdam gespaard bleef voor grootschalige stedenbouwkundige ontwikkelingen, waardoor het Amsterdam van de Gouden Eeuw voor het grootste deel behouden is gebleven.
In New York is de gehele kop van het eiland Manhattan vergroot door landwinning.


De plek van Nieuw-Amsterdam in het huidige New York

 

De grens van Nieuw-Amsterdam was een verdedigingswal, waar zich nu de Wallstreet bevindt. Door de grote brand van 1776 gingen vrijwel alle huizen van Nieuw-Amsterdam verloren. Het oude stratenpatroon is echter nog steeds herkenbaar.
Vanaf 1811 ontwikkelde zich een rechthoekig rooster (grid) als een visnet over het eiland Manhattan, ten noorden van de 14th Street. In 1853 werd het Central Park ontworpen.
Vanaf 1870 werden in enkele tientallen jaren 350 wolkenkrabbers gebouwd rond Broadway en Fifth Avenue: een complete wildgroei was ontstaan.
Lang konden de ondernemers bij de uitbreiding van New York hun gang gaan, maar rond 1900 kreeg het stadsbestuur langzamerhand grip op de ontwikkeling.

Het historische Amsterdam was grotendeels bewaard gebleven, en de hoognodige uitbreiding vanaf eind 19e eeuw vond buiten het historische deel plaats met strak gereguleerde plannen in vooral Amsterdamse stijl, waar architect H.P. Berlage een grote rol speelde.
In Amerika vond rond 1900 de bewustwording van een verleden plaats. Tot die tijd werden alle oudere gebouwen per definitie afgebroken, om plaats te maken voor nieuwbouw.
In de jaren zestig van de 20e eeuw kwam er de ‘landmarkwet’, waarin andere dan pure commerciële belangen een belangrijke rol gaan meespelen.

5. Zwanenzang.
De elites van New York en Amsterdam in de negentiende eeuw.
In de 19e eeuw was er in New York nog de oude elite die deels afstamde van de Nederlandse elite uit de 17e eeuw. Plus was er de nieuwe rijke elite die zich rond 1900 met elkaar vermengden.
Toonaangevend voor de oude elite in de tweede helft van de 19e eeuw was Mrs. Astor, geboren Caroline Schermerhorn, die waakte over de goede manieren en het juiste gedrag in het theater van het rijke societyleven.


Mrs. Astor (Caroline Schermerhorn)

De periode 1870-1920, de “Gilded Age”, was een van de meest overdadige periodes uit de geschiedenis van de Amerikaanse elite. De activiteiten zoals diners en bals vonden aanvankelijk plaats in huiselijke sfeer in hun grote huizen die op paleizen leken, doch langzamerhand verschoven deze naar de publieke sfeer: exclusieve hotels en restaurants, plekken die moeilijker te controleren waren door de societyvrouwen.
In Nederland ging koning Willem I weer adellijke titels verlenen. Zijn beleid combineerde geboorte en afkomst met vermogen, waardoor een nieuwe nationale adelstand ontstond, gerekruteerd uit oude adel, patricische regentenfamilies, katholieke en protestante dissidentenfamilies en nieuwe rijken.
Toch waren de werelden van de oude adel en de nieuwkomers twee werelden.
De oude adel woonde binnen de grachtengordel, de nieuwe rijken eveneens, maar ook in Amsterdam-Zuid: achter het Concertgebouw, bij het Vondelpark en bij het Stedelijk Museum.
De leefstijl van deze elite was, zoals het vroeger op Frankrijk, nu meer op Engeland gericht; doch met Napoleon III in Frankrijk richtten de blikken zich opnieuw meer naar dit land.
Rond 1900 en daarna marginaliseerde het democratiseringsproces de macht en invloed van de oude adel.

6. Kunstverzamelaars en kunsthandel.
In de 17e eeuw richtten welgestelde burgers in de republiek kunstkabinetten in voor hun vaak grote schilderijencollectie.
Sommigen van deze schilderijenverzamelaars gingen in de 18e eeuw over tot het openstellen van hun fraaie grachtenhuis voor belangstellenden; hieruit is in het laatste deel van de 19e eeuw het museum ontstaan.
In de 19e eeuw ontstond er in de USA veel belangstelling voor Nederlandse meesters, waarbij vooral belangstelling was voor Rembrandt en daarnaast voor Hals, Ruysdael, Hobbema, Cuyp, Steen en Vermeer.
Veel werk verdween daardoor naar Noord-Amerika, want daar woonden de mensen met het hele grote geld.
Pas laat kwam men tot het besef dat op die manier toch wel veel werk van oude meesters uit ’t land verdween en dat actie moest worden ondernomen om ’t tij te keren.

7. Van Hollandmania naar Broadway Boogiewoogie.
In de 19e eeuw zoeken veel Amerikanen naar hun roots en menen die te herkennen in Nederlandse schilderijen van oude meesters, in de Nederlandse strijd tegen het water (Hansje Brinkers), de strijd voor religieuze, economische en politieke vrijheid, kortom de geest van de Goude Eeuw.
Een groot aantal Amerikaanse schilders streek in Nederland neer, zoals Louis Mignot, Eastman Johnson, George Hitchcock, Gari Melchers, e.a. Na de Eerste Wereldoorlog liep deze belangstelling af.
Parijs was dan inmiddels de stad geworden waar schilders uit alle windstreken neerstreken.
In de loop van de 20e eeuw werd New York het centrum van de moderne kunst, en zien we er o.a. Mondriaan.


Victory Boogie Woogie van Piet Mondriaan

8. Seks, lies and stereotypes: een verhaal over twee steden.
Zowel Amsterdam als New York zijn liberale multiculturele steden. Volgens velen zijn de bewoners ‘anders’ dan in de rest van hun land: te haastig en grof, bruut en zeer open, onconventioneel. Ook de tolerantie en godsdienstvrijheid zijn waarden die bij beide steden horen.