Henry Kamen
In
1369 raakte het stadje Alva aan de rivier de Tormes in het bezit van de
familie Álvarez
de Toledo. Vanaf 1439 droeg het hoofd van de familie de titel ‘graaf’. In
1470 werd de tweede graaf, García,
beloond met de titel “hertog van Alva”. Het landgoed werd in dezelfde
tijd omgezet in een ‘onvervreemdbaar erfgoed’. García
deed politiek een goede keuze door na de dood van koning Hendrik IV voor
prinses Isabella als opvolger te kiezen i.p.v. Juana, want Isabella werd in
1476 koningin van Castilië.
Bovendien was García
via zijn vrouw rechtstreeks verbonden met de koninklijke familie. De zoon van
García,
Fadrique, werd de tweede hertog van Alva, toen hij zijn vader
in 1488 opvolgde, mede inclusief met de titels: markies van Coria, graaf van
Salvatierra en Piedrahita, en heer van Valdecorneja. Door zijn goede diensten
voor koning Ferninand had hij het familiegrondbezit flink vergroot. Zijn
vijf zonen:
Dochter Leonor huwde de graaf van Alva de Liste. De
opvolger van koning Ferdinand van Aragon werd zijn kleinzoon Karel V, die
tegelijk de troon opvolgde van Castilië,
van zijn moeder Juana (Johanna) ‘de waanzinnige’.
Fadrique, de (tweede) hertog van Alva, zat ook nu vlak bij de nieuwe
vorst. De
oudste zoon van Fadrique, García,
klom op tot bevelhebber van de vloot van de koning in de Middellandse Zee.
García
huwde Beatriz de Pimentel, en kreeg vier kinderen. Zijn 3e kind en
1e zoon was Ferdinand (de hoofdpersoon van dit boek),
geboren op 29 oktober 1507 in het klooster van het dorp van de familie,
Piedrahita. Grootvader
Fadrique bemoeide zich met de opvoeding van zijn kleinzoon Ferdinand. Als
privé-leraar kreeg Ferdinand de Catalaanse dichter Joan Boscà,
die kort voor 1520 werd aangenomen en bij hem introk. Hun vriendschap zou
meer dan twintig jaar standhouden, tot de dood van Boscà.
Ferdinand
leerde Latijn. Door zijn reizen sprak hij ook Frans en Italiaans, en ook wat
Duits. Zijn leven wijdde hij aan oorlog voeren, maar met de jaren nam zijn
liefde voor kunst toe. Toen
Karel V in 1520 Spanje verliet voor zijn kroning tot keizer van Duitsland,
vergezelde Fadrique hem met zonen en kleinzonen, waaronder Ferdinand. Het
hele gezelschap ging eerst naar Engeland, waar Hendrik VIII hun gastheer was.
Vervolgens naar de Nederlanden, o.a. Brugge. In het najaar reisde het hele
gezelschap door naar Aken, waar Karel tot keizer van het Heilige Roomse Rijk
werd gekroond. Dit was een onvergetelijke ervaring voor Ferdinand. In
1522 ging de hele groep via Engeland weer terug naar Spanje. In
1524 begon de jonge Ferdinand, zonder ook aan iemand toestemming te vragen,
aan zijn eerste militaire veldtocht. Het grensfort Fuenterrabía
was in handen van de Fransen en van de rebellen uit Navarra. Toen het fort
werd heroverd keerde Ferdinand terug naar huis. Daar werd hij ernstig tot de
orde geroepen door zijn grootvader Fadrique, maar het leverde hem wel zijn
eerste officiële aanstelling van zijn carrière op: gouverneur van
Fuenterrabía.
In
1526 werd Fadrique tot lid van de Raad van State benoemd In 1526 huwde Karel V prinses Isabella
van Portugal. De huwelijksreis werd doorgebracht in Granada. Het hele hof,
onder wie hertog Fadrique en kleinzoon Ferdinand, vergezelde hem. Uit een avontuur van Ferdinand met een
molenaarsdochter in 1527 kwam een zoon, Hernando, die onmiddellijk werd
opgenomen als lid van de familie.
Grootvader
Fadrique, de tweede hertog van Alva, overleed in 1531: hij had er mede voor
gezorgd dat zijn familie tot de zes rijkste van het koninkrijk Castilië
werd gerekend. De familie stond bekend om zijn aandeel in fiesta’s:
stierengevechten, steekspelen, etc. Ferdinand
werd de derde hertog van Alva, met de titel ‘hertog markies’. De
oom van Ferdinand, Pedro de Toledo, werd in 1532 onderkoning van Napels. Na
deze tocht maakte Ferdinand met regelmaat deel uit van het keizerlijke
gevolg, en door zijn reizen van de Theems tot de Po kwam terecht in een
netwerk van invloedrijke contacten in het keizerrijk. In 1534 bracht Karel V
zelfs een weekend een bezoek aan het hertogelijk paleis van Ferdinand (nu
verder Alva genoemd). In 1535 werd door Karel V een enorme operatie opgezet om de bedreiging van de moslims vanuit Afrika een halt toe te roepen. Resultaat was de verovering van een fort bij Tunis, en de inname van Tunis zelf. Voor Alva was het een groot moment toen hij van Karel V de wapenuitrusting kreeg, die zijn vader García had toebehoord en in 1510 in Djerba was ingenomen: ze was ontdekt in het arsenaal van Tunis. Deze zeer dure Afrikaanse operatie werd bekostigd door de Inka-keizer Atahualpa, die daarmee zijn losgeld betaalde(!). De Toledo’s verkeerden in een uitstekende positie om een belangrijke rol te spelen: een oom als kardinaal in Rome, een oom als onderkoning van Napels en Alva als generaal aan het hof. Verder wisten ze via hun banden met de Medici in Toscane hun invloed over heel Italië uit te breiden. In 1536 ging het keizerlijk gevolg, na de strijd in Afrika, van Napels naar Rome, maar nu brak er een oorlog met Frankrijk uit. Alva trok met het leger van de keizer naar de Provence: door een ontwijkend Frans leger en gebrek aan levensmiddelen die een dysenterie-epidemie veroorzaakte, kon hij zijn doel niet bereiken; Alva leerde hier dat het soms effectiever kon zijn een directe confrontatie uit de weg te gaan. Karel V trok zijn leger terug. In 1538 kwamen de Franse koning en Karel V (met o.a. Alva) samen in Nice, hoewel het geen persoonlijke ontmoeting tussen de vorsten was, onder bemiddeling van de paus. Wel werd tot een tienjarige wapenstilstand besloten, maar veel zaken waren nog niet geregeld. Een maand later was er een nieuwe top, nu in Aigues-Mortes, nabij de Frans-Spaanse grens. Nu was er wel persoonlijk contact en er was meer succes: afspraken over de gezamenlijke strijd tegen de ketterij en de Ottomaanse vloot. In 1539 overlijdt Karels vrouw Isabella. In hetzelfde jaar moest hij naar Gent, zijn geboortestad vanwege een opstand van de autoriteiten. Karel werd vergezeld door twintig edellieden, onder wie Alva. Het was nu mogelijk door Frankrijk te trekken. In 1540 arriveerde de groep in Gent, waar 16 vooraanstaande burgers werden onthoofd, en de privileges van de stad werden ingetrokken. Daarna reisden ze naar Antwerpen, Brussel en andere steden. In 1541 was er in Duitsland in Regensburg een vergadering van de keizerlijke Rijksdag. Er was een formeel debat onder voorzitterschap van de keizer tussen katholieke en lutherse theologen, maar er werd geen compromis bereikt. Alva had nu veel ervaringen opgedaan in Duitsland, Frankrijk en de Nederlanden. Karel V reisde met zijn gevolg naar Milaan, zonder Alva. In 1541 verzamelden schepen en strijders zich op Mallorca voor een aanval op Noord-Afrika, waar Alva wel weer bij was. De aanval op Algiers mislukte volledig door een storm die dagen duurde. (Het was dan ook eind oktober: de Romeinen meden in hun tijd de Middellandse Zee al in deze periode van het jaar). Door inspanningen van Alva tijdens de ramp werd hij tijdens de terugtrekking benoemd tot hoofd van de hofhouding van Karel V. In 1542 brak er een oorlog uit met Frankrijk. De dreiging vanuit Frankrijk werd aan de grens met de Pyreneeën gepareerd door Alva; hij ging naar Navarra dat een autonoom koninkrijk was onder Karel V, en Alva moest ze zover krijgen dat ze de soldaten van de keizer toelieten, wat lukte. Daarna was er een vergelijkbaar probleem met Catalonië, waar het moeilijk was soldaten te rekruteren: daar viel beperkt op te rekenen. Intussen was Alva opperbevelhebber van zijn Castiliaanse leger. Het doel was om Perpignan tegen de Fransen te verdedigen. Doch die durfden geen belegering te beginnen. Alva had in deze twee maanden laten zien dat hij beschikte over kwaliteiten als leider, militaire intuïtie bezat en het vermogen om de loyaliteit van zijn manschappen voort zich te winnen en te behouden. Zijn zwakte was zijn onvermogen om met zijn meest intieme en meest hooggeplaatste collega’s overweg te kunnen: zij klaagden over zijn arrogantie. In 1543 vertrok Karel V naar Duitsland. Hij benoemde Filips (II) tot regent van Spanje. Alva werd de belangrijkste adviseur van Filips (II) in zaken van oorlog en vrede. In debatten over problemen koos Alva altijd voor de militaire oplossing, zelden voor diplomatieke compromissen. In 1545 gaf de keizer Alva de opdracht naar het noorden te komen om deel te nemen aan de militaire campagne tegen de lutherse prinsen van de Schmalkaldische Liga. De campagne liep in 1546, en in april 1547 werd de troepenmacht van de Liga bij Mühlberg vernietigend verslagen. In 1548 stuurde Karel V Alva naar Spanje i.v.m. ceremoniële hervormingen aan het Spaanse hof naar Bourgondisch mode, om daarna Filips (II) mee terug te nemen. Alva werd tot eerste hofmeester bij Filips. Kort voor vertrek naar de Nederlanden bereikte Alva het bericht dat zijn zoon en erfgenaam Diego was overleden. Toch ging Alva mee. De groep arriveerde in 1549 in de Nederlanden. De Nederlanden hadden de reputatie van religieuze liberalen en hadden de humanist Erasmus voortgebracht: afwijking van de heersende religieuze leer werd als de gewoonste zaak van de wereld beschouwd. Het doel van Filips’ rondreis was om hem in alle provincies als troonopvolger te laten beëdigen. In juli en augustus 1549 de zuidelijke, in september en oktober de noordelijke provincies. In Rotterdam werd zelfs het ouderlijk huis van Erasmus bezocht. Alva was er bij. In 1550 ging de groep op pad: naar Augsburg, waar de Rijksdag bijeen was geroepen; men kwam o.a. tot overeenstemming over wie de keizerskroon moest opvolgen. Alva ontwikkelde in deze maanden een hechtere vriendschap met de belangrijkste adviseur van de keizer, Antoine Perrenot (de toekomstige kardinaal Granvelle). In 1551 was Alva weer thuis. Er waren ernstige zaken op handen: in 1551 namen de Turken Tripoli in, in 1552 hadden de Fransen een alliantie gesloten met de Duitse protestanten. In het najaar van 1552 besloot Karel V tot een aanval op Metz, maar deze slaagde niet, en in januari 1553 besloot Karel de militaire campagne te staken. Alva keert terug naar huis. Zich terugtrekken naar zijn landgoed deed Alva vaker als hij diep teleurgesteld was of als hij niet kreeg wat hij wilde. Toen in 1553 koning Edward VI van Engeland overleed, nam zijn katholieke zus Mary het roer over. Dit was een kans voor Spanje om samen met Engeland Frankrijk aan te pakken. Karel was zelf met Mary verloofd geweest, nu moest Filips maar met haar trouwen. Alva moest Filips (II) in 1554 naar Engeland brengen. In 1555 stak Filips vanuit Engeland Het Kanaal over naar de Nederlanden om Karel bij te staan bij zijn voorgenomen troonsafstand. Alva ging voor een belangrijke missie naar het Middellandse Zeegebied. Alva’s meester was nu Filips II, die heerste over Spanje, de Nederlanden en de Indiën. Nu moest Alva opnieuw strijd leveren om zijn positie in de Spaanse politiek te handhaven. In 1555 lag Alva’s opdracht in Italië vanwege een anti-Spaanse opstand; hij werd kapitein-generaal in Italië, gouverneur van Milaan en onderkoning van Napels. Nu had hij daar alle macht alleen, en streed aldaar tegen de Fransen. Probleem was voor hem voortdurend het geld: voor zijn soldaten, en voor hem zelf: een Spaanse edelman betaalde altijd alle eigen kosten, en kon achteraf door de vorst beloond worden, wat echter vaak niet opwoog tegen de gemaakte kosten. Eind 1555 sloot Hendrik II van Frankrijk een officiële alliantie met de paus. Begin 1556 ging Alva naar Napels, en trok vandaar met zijn leger op naar Rome, wat genoeg was om tot een (ogenschijnlijke) wapenstilstand te leiden. Maar de Fransen trokken Italie binnen en vielen zelfs Napels aan. Alva ging hem met opzet uit de weg, zodat de Fransen moesten opgeven. Nu had Alva alleen nog met de paus te doen. In 1557 trok hij Rome binnen, en de paus tekende een vredesovereenkomst. Maar in Spanje verloor hij zijn greep op het politieke beleid. Van Napels ging Alva in 1558 terug naar in Brussel, waar Filips II was. Er gingen toen geruchten dat Alva landvoogd van de Nederlanden zou worden als Filips II naar Spanje terugkeerde. In 1558 waren er onderhandelingen met Frankrijk over een definitieve vredesregeling. Alva was bij de besprekingen, evenals de prins van Oranje en Granvelle. In 1559 werd de Vrede van Cateau-Cambrésis getekend. Om de vrede te bevestigen werd besloten dat Filips II zou huwen met de dochter van koning Hendrik II en Catherina de Medici. Op een groots toernooi raakte Hendrik II zwaar gewond. De bruiloft ging door, waarbij Alva optrad als plaatsvervanger van Filips II, want deze was in de Nederlanden. De dag erna overleed Hendrik. Alva keerde terug naar Spanje, een week later ook Filips II. Aanvang 1560 vond de grote huwelijksplechtigheid plaats in Guadalajara. Aan het hof terug wist Alva van zijn politiek zwakkere positie. Toen hij een deur niet open kreeg, waarachter de koning een gesprek hield, was dat voor hem voldoende om zich weer terug te trekken op zijn landgoed. In 1560 werd een aanval ondernomen (Alva was er niet bij) op Tripoli. Eerst werd Djerba bezet, maar toen verschenen daar de Turken en ’t werd de grootste Spaanse nederlaag ooit. In 1561 ging Alva naar Cartagena om de zeeverdediging te inspecteren. De gehele winter 1561-1562 was er in Frankrijk onrust tussen groepen protestanten en katholieken, wat op een burgeroorlog uitliep. Ook in de Nederlanden was het onrustig: in 1563 stuurden Oranje, Egmont en Hoorne aan Filips II een ultimatum: Granvelle zou moeten aftreden vanwege zijn voorkeur voor een hard optreden tegen de religieuze en politieke oppositie. Granvelle was de belangrijkste adviseur van landvoogdes van Margaretha van Parma. Enkele adviseurs van Filips II in Spanje waren voor het wegsturen van Granvelle. Alva was er tegen, maar afwezig bij dit overleg. Alva hield zich bezig met zijn grondgebied bij Granada: hij mocht het gebied omzetten in een hertogdom, en de titel zou gaan naar de toekomstige erfgenaam van de titel van Alva. Het was bedoeld als huwelijksgeschenk voor Alva’s zoon Fadrique, die in januari 1562 was getrouwd met María Pimentel. In 1565 huwde Alva’s jongste zoon Diego. Deze kreeg later een zoon die hertog van Alva zal worden, omdat zijn oom Fadrique geen nakomelingen had. Zoals gezegd was Alva tegen het afzetten van Granvelle, wat hij duidelijk in zijn correspondentie met de koning liet blijken. In 1564 koos Filips II er voor om Granvelle uit de Nederlanden te sturen. In 1565 ging Egmont naar Spanje om rechtstreeks met de koning te spreken. De Vlaamse edellieden wilden een grotere rol in de regering in Brussel en matiging van de wetten tegen de ketterij. Egmont meende dat de koning in zijn richting dacht, maar dat bleek bij terugkomst niet zo te zijn. De edelen in de Nederlanden gingen toen Margaretha van Parma onder druk zetten: ze gaf aan hen toe: executies van wederdopers zouden voorlopig worden uitgesteld. In 1565 hield het Spaanse hof zich bezig met de ontmoeting, op verzoek van Catherina de Medici, tussen de heerser van Frankrijk en die van Spanje. Filips II gaf aan er niet bij aanwezig te willen zijn. Daarom werd de officiële status een hereniging tussen Catharina en haar dochter Elizabeth, de koningin van Spanje. Alva zou Elizabeth begeleiden. Haar broer Karel IX, 15 jaar en koning van Frankrijk, was ook bij deze ‘hereniging’. De Spanjaarden (Alva!) waren voor een fel optreden van de Fransen tegen de Hugenoten, omdat ze bang waren voor instabiliteit in Frankrijk, en wat dat weer voor gevolgen zou hebben voor de Nederlanden. De besprekingen brachten soms wel flinke discussies op gang, maar geen overeenstemming, dan alleen een mondelinge: Catharina zou de Franse geestelijken bijeen roepen om de hervormingen die door het Concilie van Trente waren voorgesteld te bespreken, zonder daarbij over dogma’s te discussiëren. Gunstig voor de Toledo’s was de sterke positie die Diego de Espinosa kreeg als voorzitter van de koninklijke ministerraad in 1565. Dankzij Filips II werd hij in 1568 zelfs kardinaal en de machtigste man na de koning. Later, in 1571, werd Alva’s bondgenoot Granvelle tot onderkoning van Napels benoemd. Eind zomer 1565 had Filips II eindelijk de knoop doorgehakt: in de Nederlanden moest een streng beleid worden gevoerd, zonder concessies. Toen zijn instructies aan Margaretha van Parma bekend werden, keerde de ontevredenheid zich tegen de regering in Brussel. In april 1566 dienden ca. 300 lagere edelen o.l.v. Hendrik van Brederode en Lodewijk van Nassau een ‘Smeekschrift’ in bij Margaretha, waarin ze om tolerantie verzochten; ze gaf toe in haar houding t.o.v. de ketterij. Oranje, Egmont en Hoorne stelden de landvoogdes een ultimatum: ze zouden terugtreden uit de Raad van State als de koning hun niet een grotere stem in de regering zou geven en als het tolerantiebeleid niet werd uitgevoerd. In juli 1566 ( nog maanden voor de Beeldenstorm) had Filips zijn plannen gemaakt: hij zou voorjaar 1567 naar de Nederlanden gaan en hij wees de eisen van de Nederlandse edellieden in z’n geheel af. In september 1566 brak de Beeldenstorm uit. Filips II besloot het leger in Italië naar de Nederlanden te zenden; pas op 1 december 1566 kreeg Alva de opdracht deze legermacht te leiden, omdat er eerder veel onenigheid was over wie de leiding zou krijgen. In de winter en het vroege voorjaar 66/67 zette Margaretha van Parma met de hulp van Oranje, Egmont e.a. het leger in om de calvinistische haarden van de opstand uit te roeien. In april 1567 vluchtte Brederode, en kon Margaretha aan Filips II melden dat een leger niet meer nodig was. Maar de machinerie was al op gang gekomen. Officieel was het doel: het herstellen van de orde; de werkelijke reden was de strijd tegen de ketters, maar dat werd niet genoemd. Alva wilde zijn zoon Fadrique (die we ook kennen als de Don Frederik van Mechelen, Zutphen, Naarden, Haarlem…….) op campagne meenemen: normaal in die tijd en een goede mogelijkheid voor de zoon om ervaring op te doen. Maar er was een probleem: Fadrique was een rokkenjager, die voor de derde keer wilde trouwen, en verloofde zich, wat met een wederzijdse trouwbelofte gold als een huwelijk (verba de futuro). De procedure kende nog een tweede deel, de verba de presenti, waarbij een paar de plechtige belofte persoonlijk, en in aanwezigheid van een priester moest herhalen. Maar Fadrique bedacht zich na de verloving en weigerde gevolg te geven aan het tweede deel. Magdalena, de verloofde, deed haar beklag bij de koningin, en ook de koning bemoeide zich er mee. Magdalena trok zich terug in het klooster en Fadrique werd in november 1566 gevangengezet! In februari 1567 liet de koning hem vrij uit zijn opsluiting en Fadrique werd tot drie jaar militaire dienst in het fort van Oran op de Noord-Afrikaanse kust veroordeeld. In april 1568 kreeg Fadrique van Filips II, op verzoek
van Alva, eindelijk toestemming om in Vlaanderen te dienen, bij wijze van
voortzetting van zijn straf. Het incident bleef zijn schaduw werpen over de
relatie tussen Filips en Alva. Wel ging met Alva meteen mee zijn natuurlijke
zoon Hernando, die al een fraaie militaire carrière achter de rug had. Op 22 augustus 1567 deed Alva zijn intrede in Brussel.
De magistraten van Brussel bleven binnen. De spanning was groot: wat moest
Alva in een land waar geen onrust meer was? Wat was zijn opdracht? Alva ging rechtstreeks naar het paleis van de landvoogdes Margaretha van Parma. Ze had haar best gedaan om hem niet naar de Nederlanden te laten komen. Alva zei, dat hij gekomen was om haar (!) bevelen uit te voeren en haar bij te staan. Het plan van Filips II was: eerst de strengheid van de rechtspraak gebruiken inclusief de arrestatie van Egmont, Hoorne, Oranje en andere edelen, uitgevoerd door Alva zonder aanwezigheid van Filips, daarna de clementie en vriendelijkheid van Filips II als hij naar de Nederlanden zou komen. Op 5 september 1567 stelde Alva een speciaal hof in:
de ‘Raad van Beroerten’, die een oordeel moest vellen over de schuldigen
van 1566. De beslissingen van
deze Raad moesten door Alva persoonlijk worden gesanctioneerd. Alva meende nu dat zijn hoofdtaak er op zat. In februari 1568 had Alva de zoon en erfgenaam van Oranje, Filips Willem, gevangen genomen en naar Spanje gestuurd, waar de tiener tot goed katholiek werd opgevoed. In 1568 begon Willem van Oranje mannen op de been te
brengen om kleine invasies uit te voeren, vanuit drie richtingen: Op 28 mei vaardigde Alva een edict uit, waarin hij Willem van Oranje en zijn handlangers verbande en hun bezittingen confisqueerde. De invasies hadden natuurlijk invloed op Alva’s
daden: op 1 juni 1568 werden in Brussel achttien opstandige edellieden ter
dood gebracht. Half juli 1568 kwam Alva met 15.000 man richting Groningen en op 21 juli 1568 versloeg hij het 12.000 man sterke leger van Lodewijk bij Jemmingen (Jemgun). Het Spaanse leger trok daarna plunderend door het landschap. Willem van Oranje zocht, na de mislukte acties van 1568, steun bij de Franse calvinistische leiders: in augustus 1568 werd een alliantieverdrag getekend met de prins van Condé en admiraal Coligny. In oktober 1568 kwam Willem van Oranje met een leger van 30.000 man vanuit Trier Brabant binnen; Alva paste de tactiek toe die hij eerder had leren kennen: hij ontweek de prins en het gevecht. Geen enkele stad opende de poort voor de prins, uit angst voor Alva. Halverwege november 1568 trok Oranje zich terug op Frans gebied: zijn geld was op. De arrestaties gingen nu in vlot tempo door: de Raad
van Beroerten berechtte tussen 1567 en 1573 ca. 12.000 gevallen. Meer dan
1000 personen werden ter dood gebracht, 9000 verloren (een deel van) hun
bezittingen. Alva had in alle beslissingen de hand. Het aantal mensen dat
door Alva’s komst uitweek, vooral naar Duitsland, bedroeg ongeveer 60.000.
Alva hield zich ook bezig met de censuur van boeken: zowel verbrandingen als
preventieve maatregelen. Alva werd veel geplaagd door jicht, en voelde zich in
het geheel niet goed: hij schreef het deels toe aan het Vlaamse klimaat. Alva wilde geld zien dat diende voor de betaling van de Spaanse troepen en garnizoenen. In maart 1569 riep hij de Staten van alle provincies bijeen en vroeg hen in te stemmen met drie nieuwe belastingen, te weten de tiende, twintigste en honderdste penning. De laatste was een eenmalige heffing van 1 % op bezit en inkomen; de Staten hadden daar geen bezwaar tegen. Hij werd onmiddellijk en zonder problemen geïnd. De andere twee zouden van blijvende aard zijn: de 20e penning moest een heffing zijn van 5% op de verkoop van onroerend goed, de 10e penning een heffing van 10% op roerende goederen. De Staten wilden hier niet aan en de twee belastingen werden nooit geïnd. Alva redde het voorlopig ook met de opbrengst van de 100e penning, en slaagde er in tot 1571 het militaire apparaat financieel onafhankelijk te laten zijn. De rust in het land bleef, en Alva publiceerde op 16 juli 1570 een generaal pardon. Helemaal ‘generaal’ was het niet: voor zes categorieën overtreders gold het pardon niet; voor alle anderen wel als ze zich verzoenden met de kerk en de absolutie ontvingen. De reacties op het pardon waren verre van gunstig en het straffen ging gewoon door. Direct daarna reisde Alva naar Keulen, om de nieuwe koningin van Spanje, Anna, te ontmoeten. Anna zou eerst trouwen met met Carlos, de zoon van Filips II, maar die overleed. Anna vertoefde een aantal weken in Antwerpen. Op 1 november 1570 waren er in de Nederlanden heftige stormen, met vele dijkdoorbraken. In 1571 begon het geld van de 100e penning op te
raken. Op 1 augustus 1571 kondigde Alva aan dat hij zou beginnen met de
inning van de 10e penning, of de Staten het er nu mee eens waren of niet. De
autoriteiten in de Nederlanden reageerden door protest aan te tekenen bij de
regering in Spanje; winkels sloten hun deuren, waardoor mensen zonder werk
kwamen te zitten. De ontevredenheid groeide: de dreiging van opstand was
groter dan ooit sinds 1566. In de grotere politiek vond Alva dat Frankrijk een groter gevaar voor de stabiliteit in Europa vormde dan de Turken. Op 1 april 1572 namen de Watergeuzen o.l.v. Lumey de
stad Den Briel in, waardoor ze een basis hadden van waaruit ze de Spanjaarden
konden aanvallen. Andere steden gingen openlijk Oranje steunen. Pas 13 juni 1572 kwam de plaatsvervanger van Alva, hertog van Medinaceli, aan. Hij verschilde duidelijk van mening met Alva over hoe op te treden: de harde acties van Alva brachten alleen maar meer weerstand. Op 18 augustus 1572 waren alle vooraanstaande leiders van Frankrijk, zowel protestantse als katholieke, in Parijs bijeen voor de bruiloft van Hendrik van Navarra, de protestantse koning van Navarra, en prinses Margot, zus van de Franse koning. Op 22 augustus 1572 werd een aanslag gepleegd op admiraal Coligny van Frankrijk: hij raakte zwaargewond. Later bleek dat het Franse koninklijke hof de aanzet had gegeven tot de moordaanslag. Twee dagen later, op de vooravond van Sint-Bartholomeusdag, werd Coligny alsnog bruut vermoord. Zijn dood was het startsignaal voor het bloedbad onder ca. 3000 hugenoten in Parijs en 25.000 of meer in andere delen van het land. Voor Spanje was dit zeer goed nieuws: Oranje zou de hulp van de hugenoten moeten ontberen. Vóór
‘Den Briel’ hadden de Nederlanden het zwaar: de winter van 71/72 was
streng geweest, en een late vorstperiode verwoeste fruitbomen en oogst; de
afkeer van de 10e penning deed winkels en bierbrouwerijen sluiten. Bovendien
was er al een crisis in de textielindustrie. Intussen had Alva geldgebrek. Wel bracht hij zijn troepenmacht tussen april en augustus van 13.000 naar 67.000 man. Hij droeg de leiding over op Fadrique (Don Frederik dus), die Holland binnentrok. Alva ging van Brussel naar Bergen op 26 augustus 1572. Oranje stak 27 augustus de Maas over en trok Brabant in. Op 9 september kwam Oranje bij Bergen om de stad te ontzetten, wat mislukte. Na drie dagen trok Oranje zich terug. Bergen viel op 19 september weer in Spaanse handen. De prins gaf het voorlopig op, stuurde zijn troepen weg en vluchtte naar Holland. Omdat Alva niet alle ca. 50 steden die voor de prins hadden gekozen, kon aanvallen, koos hij voor een beleid van selectieve wreedheid: Mechelen was ’t eerste slachtoffer. Het orangistisch garnizoen aldaar trok zich vreedzaam terug toen bleek dat de stad niet te verdedigen was, maar Alva had deze mannen uitgeleverd willen zien. Toen Mechelen de Spaanse troepen binnenliet, nam Fadrique, met goedkeuring van vader Alva het besluit dat zijn troepen de stad mochten plunderen: het was voor de Spanjaarden ook een gedeeltelijke oplossing van een financieel probleem: de soldaten hadden al enige tijd geen soldij meer ontvangen. De gruweldaden duurden vier dagen. De algehele weerstand tegen Alva’s optreden was alom groot. Medinaceli ging met Alva mee naar het beleg van Nijmegen. Fadrique richtte op 11 november 1572 een van de meest
koelbloedige slachtpartijen van de hele oorlog aan: Zutphen. Naburige
orangistische steden gaven zich snel over: Gelderland en Overijssel waren
weer in Spaanse handen. Op 22 november 1572 was Naarden aan de beurt: tijdens de bespreking werd vanuit de stad een verdwaald schot op de soldaten gelost. Toen het leger de stad introk werd vrijwel iedereen gedood. Nu het tegen de winter liep, maakte Alva Amsterdam tot het hoofdkwartier van de campagne. Vanaf begin december 1572 werd o.l.v. Fadrique Haarlem belegerd. De omsingelaars telden 30.000 man. In juli 1573 deed Willem van Oranje nog een vergeefse poging om de stad te ontzetten. De stad Haarlem gaf zich 12 juli 1573 uiteindelijk over. Dit keer geen slachtpartij onder de burgers, maar Alva vond wel dat het gehele garnizoen, alsmede een paar vooraanstaande burgers ter dood moest worden gebracht: 2000 man gedood, 600 man van het Duitse garnizoen mochten gaan, een aantal burgers werd geëxecuteerd. Bovendien waren Spaanse soldaten gaan muiten. Na 18 dagen hield de muiterij op: Alva had genoeg geld kunnen vergaren om ze uit te betalen. Ook in de hoogste Spaanse kringen groeide het verzet tegen de hardheid van Alva’s optreden, waaronder Granvelle en Requesens. Alva liet na Jemmingen een groot bronzen beeld van zich maken, dat op het marktplein in Antwerpen werd neergezet; getuigen uit Brussel, Italië en Madrid vonden het de arrogantie ten top, vooral omdat in de figuren die het beeld vertrapte het volk van de Nederlanden kon worden gezien. Er verscheen een geïllustreerde satire. Toen Requesens als opvolger van Alva werd aangewezen, was in 1574 de eerste instructie van de koning om het gehate standbeeld te laten weghalen. Op 30 januari 1573 ondertekende en verstuurde Filips
II een bevel, waarin hij Luis de Requesens, nu nog gouverneur van Milaan, het
bevel over de Nederlanden overdroeg. Een kwart eeuw lang had Alva zich beziggehouden met de cultuur van de Renaissance, zowel in Italië als in de Nederlanden: in het familiepaleis te Alva waren veel kunstvoorwerpen terecht gekomen, vooral vanuit de Nederlanden. In maart 1574 stuurde Filips II brieven aan Requesens, waarin hij deze toestemming gaf de Raad van Beroerten en de 10e penning op te heffen, en een generaal pardon uit te vaardigen. Maar het pardon werd door de Staten-Generaal niet toereikend geacht. Bovenal eiste men de terugtrekking van de Spaanse troepen, die inmiddels weer waren gaan muiten: in mei 1574 in Antwerpen, in november in Holland. Om uit de impasse te komen werd keizer Maximiliaan II om bemiddeling gevraagd, en de gesprekken vonden plaats in Breda in maart 1575, maar brachten geen oplossing. In 1576 werd op 2 mei de Raad van Beroerten opgeheven, op 15 juli werd de 10e penning afgeschaft. Eind 1576 kwam de Pacificatie van Gent tot stand, die in 1577 formeel werd aanvaard door de nieuwe landvoogd Don Juan van Oostenrijk. Alva bleef in Spanje actief in de Raad van State, maar weinigen sloegen nog acht op hem. Alva was bij de besprekingen van de koning van Spanje (Filips II) en koning Sebastien van Portugal in december 1576: de laatste wilde Afrika binnenvallen, maar Filips niet, vanwege pogingen om vrede met de Turken te sluiten. De gesprekken hadden weinig resultaat. In 1577 zette Don Juan nogmaals het leger in, en de Staten-Generaal besloten nu samen te werken met Willem van Oranje. In 1578 overlijdt Don Juan plotseling op 31-jarige leeftijd. Filips II wees onmiddellijk een plaatsvervanger aan: de prins van Parma, Alessandro Farnese, werd de nieuwe landvoogd. In Spanje viel Alva in ongenade, wat enkel en alleen te wijten was aan het probleem van Don Fadrique. Na terugkomst in Spanje in maart 1574 kreeg Fadrique een officieel document, waarin stond dat het decreet van 1567 nog steeds op hem van toepassing was; hij werd vervolgens gevangengezet in Agudo. Toen Fadrique in 1568 in Vlaanderen was aangekomen, besloot Alva een poging te doen om zijn zoon te redden door een huwelijk voor hem te arrangeren, dat later zou worden gesloten. Dit was riskant, want het huwelijk met Magdalena was officieel nog van kracht! In 1574, door de plotselinge hervatting van zijn straf, was hij ten einde raad. Zijn angst werd nog groter door een ernstige aanval van jicht en klachten die wezen op syfilis. In 1578 schreef Magdalena, die nog steeds in het klooster zat, een brief aan de koning, waarin ze om gerechtigheid vroeg inzake haar twaalf jaar oude proces tegen Fadrique. Op 2 oktober 1578 verliet Fadrique in het geheim de plek waar hij gevangen werd gehouden, zonder toestemming aan de koning te vragen. Hij ging naar Madrid en een priester verbond hem en Maria in de echt. Daarna keerde hij terug naar Tordesillas. Maar de geruchten hierover bereikten zeer snel het hof. Resultaat: Alva en Fadrique werden van het hof verbannen; Alva werd verbannen naar de stad Uceda, en mocht die niet verlaten. Fadrique werd in een kasteel gevangen gezet. De koning van Portugal, Sebastien, wilde nog steeds een aanval doen op Noord-Afrika. Een grote expeditie ging in 1578 naar Marokko met 25.000 man in 800 schepen. Ze werden in de pan gehakt, en Sebastien werd gedood. Nu kwam de Portugese troonopvolging aan de orde. De eerste erfgenaam was de oudoom van de gesneuvelde Sebastien: 67-jarige kardinaal Hendrik, die eind augustus 1578 tot koning werd uitgeroepen. Hij was doof, half blind, tandeloos, seniel en doodziek door tuberculose. Hendrik overleed 31 januari 1580. Filips II had nu de beste papieren als opvolger door zijn moeder, keizerin Isabella. Daarnaast waren er nog een paar mogelijke kandidaten. Filips probeerde op het Iberisch schiereiland de publieke opinie te mobiliseren evenals elders in Europa. Bovendien begon hij troepen te mobiliseren voor de nodige druk, hoewel hij er van uitging geen geweld te hoeven te gebruiken. Alessandro Farnese, de zoon van Margaretha van Parma, bleek zich intussen te ontpoppen tot een uitstekend generaal in de Nederlanden. Bovendien waren daar twee Unies ontstaan in 1579: de Noordelijke Unie van Utrecht, en de zuidelijke Unie van Atrecht. De laatste had de kant van Filips II gekozen, en het katholicisme was de enige godsdienst. In juni 1579 nam Parma Maastricht in. Met grote tegenzin, maar gedwongen door de situatie en druk van zijn adviseurs, riep Filips II op 22 februari 1580 Alva terug uit Uceda: hij moest de Portugese oppositie schrik aanjagen. Alva was intussen 73 jaar oud, maar hij ging. Hij concentreerde zijn troepen in Llerena. Het hof verhuisde naar Mérida. Daar ontmoetten Filips en Alva elkaar weer, en er schijnt een goed contact tussen de twee te zijn geweest. Als bewijs mag dienen, dat Filips de opdracht gaf Fadrique uit zijn gevangenschap te bevrijden en toestemming gaf dat Fadrique bij zijn nieuwe vrouw mocht gaan wonen, hoewel hij de stad Alva de Tormes niet mocht verlaten. Succesvol voor Spanje was het nieuwe bestand met het Ottomaanse Rijk, in maart 1580. Op 27 juni 1580 stak het Spaanse leger de Portugese grens over. De operatie bleek lastiger dan Alva van tevoren had ingeschat. Toch was de strijd op 25 augustus 1580 gestreden. Op 12 september 1580 werd Filips II bij afwezigheid in Lissabon tot koning van Portugal uitgeroepen. Er werd door de troepen van Alva in Portugal flink geplunderd: zijn muitende soldaten had hij niet in de hand. Alva moest van Filips wel de pacificatie afhandelen. In april 1581 kwam de Portugese Cortes bijeen, en ze zwoeren trouw aan Filips II. Alva had al een lange tijd een zwakke gezondheid, jicht, hart (?). In Lissabon kwam daar de gevaarlijke griep bij. Hij overleed 12 december 1582 in Lissabon. Hij was de bekendste Spaanse bevelhebber in de 16e eeuw, maar hij heeft nooit een slag gewonnen; andere beroemde bevelhebbers onder Filips II kwamen niet van Spaanse bodem. Zijn grote kracht was de organisatie van bevoorrading en rekrutering, belegeringen, schermutselingen en ontwijkende tactieken, meer dan het voeren van veldslagen. Hij bouwde in zijn tijd een reputatie op van arrogantie, agressie, medeplichtigheid aan moord, meedogenloze wreedheid in de oorlog. Zijn strijd in de Nederlanden was meer een strijd tegen rebellen dan tegen ketters: zijn harde optreden zorgde er voor dat de Nederlanders, zowel protestant als katholiek, de handen ineen sloegen ter verdediging van de nationale zaak. Alva was in de eerste plaats een soldaat, in de laatste plaats een diplomaat.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Manon van der Heijden.
Het huwelijk als
onderwerp van historische studie Kerkelijke regels zijn vastgelegd in de synodale en classicale vergaderingen van de gereformeerde kerk. Hoe dit in de praktijk werkte is nagezocht in de rechtbankverslagen en in de kerkenraadnotulen. Voor de bestudering van dit onderwerp zijn Rotterdam en Delft genomen, mede omdat alle criminele processen tussen 1550 en 1700 bewaard zijn gebleven, en de neerslag van de verhoren bijna volledig is. Belangrijkste bron vormen de vonnisboeken of criminele boeken, waar behalve de vonnissen ook uitgebreide informatie over de delinquent en de omstandigheden rondom het delict. In confessieboeken of examenboeken werden de verhoren opgetekend, plus verklaringen van derden. Na de verhoren en getuigenissen formuleerde de officier zijn eis. De schepenen bepaalden vervolgens het definitieve vonnis, dat meestal overeenkwam met de eis van de schout. De gereformeerde kerk had haar tuchtbeleid, uitgevoerd door een kerkenraad, die uit predikant en ouderlingen bestond. In de notulen van de kerkenraad werd de tuchtuitoefening vastgelegd. In Delft bestonden ‘Censuurboekjes’, waarin de censuurgevallen apart weren genoteerd. Een extra is, dat de overwegingen van het oordeel van de predikanten meestal goed achterhaalbaar zijn, plus dat de voortgang van de zaak genoteerd werd. Het crimineel proces daarentegen vormde een geheel. Huwelijkszaken in vonnis- en confessieboek: ·
voorhuwelijkse overtredingen: ·
huwelijkse misdrijven: Huwelijkszaken in de kerkenraadnotulen: ·
voorhuwelijkse overtredingen: ·
huwelijkse zaken: De invloed van de
Reformatie Consequenties van de katholieke zienswijze: Volgens de Parijse theoloog Petrus Lombardus
(1095-1160): De verplichting van ‘presenti’ kon worden afgekocht. Het Concilie van Trente (1545-1563): De rol van de wereldlijke overheid bij
huwelijkskwesties vóór
de Reformatie: In grote delen van Holland en Zeeland werd na 1572 het huwelijk een wereldlijke aangelegenheid, dus is de overheid ook verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving. De gereformeerde kerk legde haar kerkregels vast tijdens de nationale synode van 1578 in Dordrecht: de magistraat was er om huwelijkszaken te behandelen. In de praktijk wilde de kerk wel duidelijk betrokken blijven bij het dagelijks toezicht op het huwelijk. In een aantal grotere steden werden speciale commissarissen van huwelijkse zaken aangesteld: als ambtenaren van de burgerlijke stand. Hij tekende de huwelijkse geboden op, die daarna werden afgekondigd in de kerk of op het stadhuis. Men kon bij de predikant of de magistraat terecht voor de aantekening van de ondertrouw. Was er geen huwelijkscommissaris, dan kon men terecht bij de schout, schepenen of burgemeesters. Bij de aantekening werd er scherp op gelet dat er geen belemmeringen bestonden voor het huwelijk. Een drietal punten veranderden er na de Reformatie
van 1572: · de ouderlijke toestemming kreeg een cruciale plaats bij de huwelijkssluiting (Luther en Calvijn vonden dat allebei belangrijk.) Onder canoniek (katholieke) recht was die ouderlijke toestemming niet nodig. · doel van het huwelijk: onder katholiek gezag was dit de voortplanting. De hervormers legden de nadruk op de huwelijkse liefde als belangrijkste doel van het huwelijk. · onder canoniek gezag was scheiding alleen mogelijk bij sterfte van een van de echtelieden. Scheiden van tafel en bed was mogelijk, maar dan was geen tweede huwelijk mogelijk. Na de Reformatie kon echtscheiding wel, maar het was aan strenge voorwaarden verbonden, en alleen de onschuldige partij kreeg het recht te hertrouwen. Als voorwaarden voor scheiding: bewezen overspel of kwaadwillige verlating. De Nadere Reformatie geeft een stroming bij de protestanten aan die zich in het bijzonder bezighield vanaf eind 16e eeuw met het nastreven van religieuze zedelijkheid en vroomheid; vooral het huisgezin was bij uitstek de plaats waar deze stroming tot bloei zou kunnen komen: tijdelijke verlating werd al streng afgekeurd, overspel was een van de ergste zonden. Huwelijk en
strafrecht in Holland van 1570 tot 1700. De eerste poging tot centrale wetgeving vormden de criminele ordonnantiën, die Filips II in 1570 invoerde. In 1576 werden ze door de Pacificatie van Gent geschorst. In 1580 vaardigden de Staten van Holland de politieke ordonnantie uit, waarin artikelen waren opgenomen, die betrekking hadden op het huwelijksrecht. Dit was een direct gevolg van de overgang van kerkelijke naar wereldlijke aangelegenheid. · Wie voor deze publicatie als man en vrouw hadden samengewoond, werden als gehuwd beschouwd. Wie na de publicatie wilde trouwen, werd verplicht zich te melden bij de magistraat of predikant. Hun namen werden op drie achtereenvolgende zondagen afgekondigd. Vervolgens werd het huwelijk voltrokken in kerk of stadhuis. · Anders dan onder canoniek gezag werden nu huwelijken zonder toestemming nietig verklaard. Meerderjarigen konden eventueel beroep doen op de weigering van hun ouders. De meeste bezwaren van ouders betroffen verschil in leeftijd en de lage leeftijd. Zonder de rechtbank in te schakelen konden de ouders dreigen met onterving. Volwassenheid volgens de ordonnantie betekende bij jongens 25 jaar, bij meisjes 20 jaar. · Bij overspel onderscheidde men vijf types: o zwaarste is: gehuwde man met gehuwde vrouw; de straf is 50-jarige verbanning o
gehuwde man met ongehuwde vrouw: o
gehuwde vrouw met ongehuwde man: o voor ongehuwden waren de straffen minder zwaar. o Overspel was grond tot echtscheiding: de benadeelde mocht opnieuw huwen, schuldigen niet, soms wel als de ander was hertrouwd ·
Bloed- en aanverwantschap: Deze ordonnanties gaven soms onduidelijkheid bij katholieken (want canoniek recht), en joden baseerden zich grotendeels op het mozaïsch (Mozes) recht. Daarnaast waren er de stedelijke keuren. In sommige provincies kon niet in het stadhuis getrouwd worden: Zeeland, Drenthe, Groningen. Meestal was de stedelijke keur een nadere uitwerking van de politieke ordonnantie. Omdat deze ordonnantie alleen sprak over toestemming van het huwelijk door de ouders, vulden de steden dit aan met regels t.a.v. wezen: grootouders, oudere broers of zussen, ooms of tantes, of de voogd. Tot 1604 kon in Amsterdam ook nog getrouwd worden voor de notaris. Het echtreglement van 1656 was in principe geldend voor de Generaliteitslanden, maar werd in de praktijk ook in andere delen van het land toegepast. o Naast overspel was kwaadwillige verlating ook een echtscheidingsgrond. Bij onopzettelijke verlating (gevangenisstraf of langdurige ziekte in het buitenland) werd de partner geacht vijf jaar te wachten om te hertrouwen. Echtscheiding kon niet op grond van onderlinge onenigheid. Dan was er de mogelijkheid van scheiding van tafel en bed. o
Bij het trouwen van weduwes/weduwnaars was een wachttijd nodig
om te kunnen hertrouwen: o Deze regeling had meer aandacht voor voor- en buitenechtelijke seksualiteit… o
..en bepalingen van verboden tussen: o andere huwelijken tussen verschillende godsdienstige gezindten waren niet wenselijk, maar wel toegestaan. Het verbreken van trouwbeloften: o trouwbeloften konden verbroken worden met wederzijdse toestemming o
of doordat één
van de partijen geldige redenen aanvoerde voor de eenzijdige verbreking: De bepalingen van
de gereformeerde kerk. De kerk had vier niveaus: De synodale vergaderingen maakten voortdurend bezwaar tegen de tekortkomingen van de bestaande overheidswetgeving. Na 1647 heeft de kerk die hoop opgegeven, want de overheid (Staten van Holland) oordeelde dat men het voorlopig maar moest doen met de politieke ordonnantiën. Toch ging de gereformeerde kerk door met het verzamelen van allerlei huwelijksgevallen, die door de kerkenraden en classes waren behandeld. Deze ‘casus matrimoniales’ dienden om de tekortkomingen van de ordonnantiën aan het licht te brengen. De gereformeerde kerk bleef steeds schipperen tussen twee fundamentele verschillende opvattingen van het huwelijk: ze had het huwelijk primair wereldlijk verklaard, toch bleef het huwelijk voor haar een goddelijke instelling. De synode van Zuid-Holland pleitte voor een apart artikel in de ordonnantie, dat eens en voor altijd de voorechtelijke bijslaap verbood: geen succes dus hierover bij de overheid. Geldige redenen voor het verbreken van de trouwbelofte stonden niet in de wettelijke bepalingen: de praktijk moest uitwijzen welke argumenten geldig waren. De kerk vond dat een geldig bewijs van de dood van de partner moest worden geleverd alvorens er een nieuw huwelijk kon worden aangegaan. Het aantekenen van de geboden: waar moesten de
‘vijanden van de gereformeerde religie’ hun huwelijk later voltrekken? De
kerk vond (meestal) dat dit in hun kerk moest kunnen gebeuren. Huwelijksbeletselen: mondelinge beweringen konden de voortgang van het huwelijk niet stopzetten: dit moest schriftelijk geschieden. Ouderlijke toestemming: jongeren die de geboden lieten aantekenen buiten weten van hun ouders (of voogden) werden van het avondmaal geweerd. In principe was bij katholieken de toestemming van de ouders niet nodig. Kwamen er protesten tegen de kerkelijke afkondiging, dan werden ze door de kerkenraad afgehandeld. Waren er protesten tegen huwelijken die via het stadhuis liepen, dat handelden de commissarissen van huwelijkse zaken ze af. Soldaten hadden de toestemming nodig van hun kapitein of officier. Bloedschande: er was vooral onduidelijkheid bij aanverwantschap. Uiteindelijk stond de kerk toe dat een predikant een huwelijk bevestigde als het door de overheid werd getolereerd. Het niet mogen trouwen met aanverwanten is gebaseerd op Leviticus 18:16: “De schaamte van uws broeders vrouw zult gij niet ontbloten; het is de schaamte van uw broeder.” Seksuele relaties binnen de verboden graden is bloedschande, wel of geen huwelijksband. Bigamie: de kerk vond dat als een verloren gewaande echtgenoot na 20 jaar weer opdook, de tweede echtgenoot moest wijken. Bij twijfel stuurde de synode het geval door naar de commissarissen van huwelijkse zaken. Overspel: de kerk had moeite met personen die met elkaar in overspel hadden geleefd met elkaar konden trouwen na een echtscheiding of de dood van een partner. Pas in 1674 stelden de Staten van Holland hierover regels op. Scheiding: als een echtpaar uit elkaar wilde, deden ze dit vaak toch, ook al was er geen toestemming van de overheid. De gereformeerde kerk protesteerde hier wel tegen, want de overheid was er minder scherp op. Hertrouwen na de dood van de partner kon na een wachttijd van 4 ½ maand vond de Nationale Synode van Dordrecht in 1578; nooit werd er een termijn genoemd voor weduwnaars. De frictie tussen politieke zaak en goddelijke instelling: constant werden pogingen gedaan door de gereformeerde kerk om de calvinistische normen te laten gelden voor de gehele bevolking, maar haar macht bleef beperkt tot haar eigen gemeente. Stedelijke
Rechtspraak en Kerkelijke Tucht. In hechtenisneming kon alleen als verdachte op heterdaad werd betrapt. Zo niet, dan was een rechterlijk bevel nodig voor de arrestatie. Na de opsporing werd de zaak voor de schepenen
gebracht. De schout formuleerde de eis in strafzaken en hij was ook belast
met de tenuitvoerlegging van strafvonnissen. De schepenen fungeerden als
rechters. De schepenen moesten tot een oordeel komen, zonder aanwezigheid van
de schout: Bij alleen bewijs, maar geen bekentenis werd een
lagere straf gegeven. Ordinaire en extra-ordinaire procedure: Bij de publiekrechtelijke procedure is het juist de
overheid die het initiatief neemt van vervolging, en is één partij als beklaagde ’t voorwerp van
onderzoek, waarbij de schout als aanklager en de schepenen als rechters het
vonnis bepaalden. Omdat dit lijkt op de procedure zoals bij de inquisitie
gebruikelijk was, werd het ook wel aangeduid als ‘inquisitaire
procesvorm’, later ‘extra-ordinair’ genoemd. Compositie: een financiële schikking met de officier van justitie kon in sommige gevallen strafvervolging voorkomen: het was een overeenkomst tussen de verdachte en de schout. Bij zware misdrijven moest hiervoor toestemming worden verzocht bij de schepenen. Compositie kwam vaak voor, want het was een welkome aanvulling op het inkomen van de schout. Hoewel dit in de criminele ordonnantiën in 1570 werd verboden, bleef compositie gewoon bestaan. Bij zedendelicten werd zeer weinig gecomposeerd, bij overspel juist wel vaak, want vaak stond de reputatie van een persoon op het spel. De Staten van Holland bepaalden daarom in 1677 dat compositie bij overspel verboden was. Na twee jaar werd het weer ingetrokken(!). Het kan geen toeval zijn dat in de 16e en 17e eeuw slechts enkele mannen voor overspel werden veroordeeld na bezoek aan een prostituee. De (mede-)bepaling van het vonnis: (er waren
veelal geen vaste normen voor bestraffing) Tuchtprocedure van de kerk: Bij iemand die een overtreding had begaan die niet in
de openbaarheid was gebeurd, maar wel werd bekend en er werd tevens
beterschap beloofd, werd thuis opgezocht, en dan was de zaak afgedaan. Het doel van de censuur was verzoening, in
tegenstelling tot de wereldlijke rechtspraak. Voor de grens van
het huwelijk: voorhuwelijkse rechtszaken. De rechter was tolerant als de intentie wederzijds was uitgesproken om een huwelijk aan te gaan. Bij ernstige gevallen werd in de regel 25 jaar verbanning opgelegd. Openbaarheid: in de 17e eeuw wogen ontucht
en openlijk onfatsoenlijk gedrag zwaarder dan het wel of niet betalen er van.
Pas in de loop van de 18e eeuw zou er een steeds duidelijker
onderscheid ontstaan tussen een ontuchtige vrouw en een prostituee. In de 17e
eeuw was veelvuldig geslachtsverkeer met verschillende mannen zonder betaling
kwalijker dan enkele malen het bed met iemand delen voor geld. Een onderwerp waar nog niet veel over geschreven is,
zijn de zogenaamde ‘gebuyrten’ in een stad: een wijk, die als een
soort buurtcorporatie fungeerde en optrad tegen onderlinge conflicten. Aan
het hoofd van een buurt stond de ‘buurtmeester’, die toezicht hield op
orde en rust in de buurt. Buurtmeesters fungeerden als informele
conflictbeslechters, vervulden geen officieel ambt, en waren niet in dienst
van de overheid. Na 1650 komt in het vonnis de nadruk steeds sterker te liggen op het voortbrengen van onechte kinderen: alsof het als delict werd opgevat. De vraag is of dit te maken heeft met een toename van het aantal onwettige kinderen, vanwege de dalende welvaart, of is het de invloed van de Nadere Reformatie geweest? Uit buitenlandse onderzoeken blijkt dat de toename van onwettige kinderen vanaf de 17e eeuw een algemeen verschijnsel was in Europa. Vroedvrouwen hadden de wettelijke plicht om tijdens
het baren de naam van de vader van het kind te achterhalen (ontfutselen). Het verbreken van de trouwbelofte: na
onderlinge belofte en ‘bijslaap’ behoorde men te trouwen, anders stond er
een boete of verbanning te wachten. Wie zich daar niet aan hield om
vervolgens te huwen men een ander en daarbij gebruik makend van een andere
naam, zat goed fout: dan kon de straf zelfs geseling zijn op het schavot met
spinrokken en roeden en 50 jaar verbanning. · de trouwbelofte werd volgens traditionele normen gedefinieerd: na bijslaap maakten ze geen onderscheid meer tussen een al dan niet openbaar uitgesproken belofte. ·
voor de huwelijksvoltrekking golden reformatorische regels: Aanranding en verkrachting. Voor de grens van
het huwelijk: huwelijkse rechtszaken. Verlating: Het verlaten van de levensgezel werd gestraft als overspel zonder verlating. De vrouw werd meestal gewezen op haar moederschap, de man op zijn kostwinnerschap. Bigamie, of polygamie is overspel plus bedrog, want zonder bedrog had degene geen tweede huwelijk kunnen sluiten. Zei men dat de eerste echtgenoot was overleden, dan moest hiervan een bewijs worden geleverd. Vaak trok iemand naar een andere stad, gaf een andere naam op, en kon weer trouwen. Als straf voor bigamie kwam het meest 50 jaar verbanning voor. Wie meer dan twee huwelijken illegaal had laten voltrekken kon soms rekenen op meer dan 100 jaar verbanningsstraf: mannen werden ritueel de stad uitgeleid met een spinrok om de nek, vrouwen met een roede. Bloedschande: ondanks de bepalingen van de
politieke ordonnantie bestond er geen duidelijkheid over de verboden graden
bij bloedschande. Op huwelijksgebied was trouwens bloedschande de ernstigste
overtreding. Bloedverwantschap was ernstiger dan aanverwantschap. Mishandeling en echtelijke twist: dit waren
fundamenteel verschillende vergrijpen: mishandeling viel onder
gewelddelicten, echtelijke twist eerder tot de overtredingen van de openbare
orde. Buren gaven dit soort zaken vaak aan, de familie kwam meestal pas in
actie na de aangifte. Gereformeerd
toezicht op het liefdesleven: voorhuwelijkse tuchtzaken. Vooral het punt dat verloofden een andere verloving
aangingen noodde de kerkenraad tot ingrijpen. Na de politieke ordonnantie
zouden over dit punt geen onduidelijkheden meer kunnen zijn, want verloven
was de openbare ondertrouw. Toch bleven traditionele opvattingen de hele 17e
eeuw een rol spelen. Ook omdat de stedelijke overheid heimelijke
trouwbeloften nog steeds tolereerde. Wat wel werkte: na het aantekenen in
stadhuis of kerk konden eerdere partners zich moeilijk beroepen op een
onderlinge belofte. Bijslaap werd nooit meer als bevestiging van de
trouwbelofte beschouwd, of er nu een zwangerschap uit was ontstaan of niet.
Schriftelijke verklaringen wilden wel helpen, het liefst van de stedelijke
rechtbank, Hof van Holland, de Hoge Raad, of een notariële acte. Was de
kerkenraad overtuigd dat iemand fout zat, dan volgde een flinke vermaning en
werden zij die verkeerd gehandeld hadden meestal van het avondmaal geweerd
tot de situatie in ere was hersteld. Meestal was de aanklager een meisje,
want bij een verbroken verloving was haar eer geschonden en wachtte haar
eventueel een alleenstaand moederschap. Die meisjes wilden meestal hun
verloofde niet terug: ze wilden een schriftelijke verklaring van hun
eerbaarheid en daarbij een betaling van alimentatie. Waren predikanten
onzeker over een zaak, dan stuurden ze het door naar de magistraat. Ouderlijke toestemming: Meisjes onder de 20 en
jongens onder de 25 hadden toestemming van de ouders nodig om te trouwen;
bijslaap en belofte hadden daarop geen invloed, ook al was het meisje
zwanger. In zo’n geval werden ze naar de overheid doorverwezen. Wel deden
de kerkenraden bemiddelingspogingen tussen ouders en kinderen, die geregeld
succesvol waren. Argumenten van geliefden: de trouwbelofte was
bindend en kon slechts met wederzijdse toestemming worden verbroken, of
doordat een van de partijen daarover geldige redenen aanvoerde. Maar de
Staten van Holland hadden over die redenen niets vastgelegd. Voor de
kerkenraad was verschil in sociaal niveau geen reden, financiële redenen ook
niet. De classes van Schieland en Delfland noemden wel als mogelijkheid:
criminele activiteiten en lichamelijke en geestelijke gebreken. Als de
relatie al langer bestond eiste de predikant echter de voortgang naar een
huwelijk, of werden ze naar de overheid gestuurd. De twee wel geldende
redenen: criminaliteit en ernstige lichamelijke cq. geestelijke gebreken
moesten dan bij de trouwbelofte (nog) niet bekend zijn. Argumenten van ouders: voor de kerk waren
financiën voor de ouders geen reden hun volwassen kind een huwelijk te
onthouden. Eventueel wel als armoede in het verschiet lag. Voor overheden
noch synode was leeftijdsverschil voor volwassenen een probleem. De kerk
veroordeelde ten zeerste dat stellen voor het huwelijk het bed of een woning
deelden: ze nam daartoe zelf het initiatief. Als een huwelijk in het
verschiet lag, was de stedelijke overheid aanzienlijk milder. Iedere zondaar
werd net zo lang van het avondmaal geweerd tot hij of zij het gedrag
verbeterde en voldoende berouw had vertoond. Ongeregeldheden rond de bruiloft: de locatie
van de huwelijksceremonie leidde geregeld tot conflicten met de kerkenraad.
Sommigen wilden thuis trouwen i.v.m. ziekte, kreupelheid en soms ook
zwangerschap. De synode in 1574 zei: “slechts in uitzonderlijke
gevallen”. Uiteindelijk moest de magistraat beslissen, maar het bleef een
vage regel. Nadere Reformatie als stedelijk
zedelijkheidsoffensief? De stroming werd ook wel aangeduid als
‘reformatie der zeden’, in de eerste plaats voor de lidmaten, maar het
liefst zag men de normen door de gehele bevolking nageleefd. De voornaamste
vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie was de predikant Voetius. Het ging
niet alleen om onzedelijke handelingen, maar ook om uiterlijke
bestedingspatronen, eet- en drinkgewoonten, uitgaansleven en zelfs
huisinrichting. Gereformeerd
toezicht op het huwelijksleven: huwelijkse tuchtzaken. De kerk bemoeide zich i.t.t. de overheid ook met
echtelieden die onmin hadden zonder geweld en overlast: ook dan al kon de
tuchtprocedure in gang worden gezet. Buurtgenoten brachten vaak de kerkenraad
op de hoogte. Mishandelde vrouwen gingen met hun problemen veel eerder naar
de kerkenraad dan naar de overheid: een gerechtelijke procedure had veel
grotere gevolgen voor het hele gezin, want de kerkenraad streefde verzoening
na, de overheid deelde alleen (zonodig) straffen uit. De uitspraken van
echtgenotes en de argumenten van hun mannen wekken de indruk dat vrouwen in
de loop van de 17e eeuw steeds mondiger werden en steeds beter in
staat waren om voor hun zaak op te komen: ze waren eerder geneigd om het huis
te verlaten dan in de eerste helft van de 17e eeuw. Overspel en verlating: Juridisch en volgens de
kerk waren overspel en verlating ernstige zaken. Het is dan ook opvallend dat
de schepenen slechts sporadisch door de predikanten werden ingelicht over dit
soort gevallen van lidmaten. Was een lidmaat door de overheid voor deze zaken
aangepakt, dan informeerde de kerkenraad wel steeds hoe de zaak er voor
stond. De Zuid-Hollandse synode had het plakkaat van 1678 tegen compositie
(afkoop) van overspel met vreugde begroet. In de eigen stad lijken
predikanten het composeren juist de voorkeur te geven. Zoals steeds stond het
verzoeningsideaal boven de bestraffende functie van de kerkenraad. Bovendien
hield de kerk er niet van dat dergelijke gegevens van de lidmaten openbaar
werden gemaakt. Ongeldige huwelijken: bloedschande en bigamie. Buitenechtelijke kinderen en het thuisfront. Schaamte en schuld.
Deze twee termen golden voor mannen en vrouwen: bij de vrouw als
ze haar eerbaarheid verloor door haar maagdelijkheid te verliezen, tenminste
als daarna geen huwelijk plaats vond of de ontmaagde geen geldbedrag werd
geschonken. Bij de man was het oneervol om hun in overspel verwekte kind in
huis op te nemen. Eer en schaamte waren verweven met alle factoren van het
vroegmoderne leven. Conclusies. Ontdekking en aangifte. Smoes en werkelijkheid. Spanning tussen algemene regels en lokale praktijk. Eer: openbaarheid en verborgenheid. Eer: schaamte en schuld. Scheiding en machtsverhoudingen in het huwelijk. De invloed van de Nadere Reformatie. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Steden in de frontlijn (aantekening) Situatie
vanaf 1572 : Rood = overgang naar Spaans cq. katholicisme Groen = overgang naar Staats cq. protestantisme
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moordenaars van Jan de Witt. Ronald Prud´homme van Reine Vooraf.
De massa en de schutters willen dit tegen gaan. Om een
stormloop te voorkomen besluiten de Staten van Holland drie ruitercompagnies
te laten opdraven. De zilversmid Hendrick Verhoeff is de felste onder de
schutters en wil de gebroeders doden. Hij heeft een gesprek met Maes, het
hoofd van de schutterij, waarbij ook schepen Van Banchem aanwezig is, die
gemene zaak maakte met de radicaalste anti-De Witt-gezinden onder de
schutters. Maar Verhoeff is niet op andere gedachten te brengen. Verhoeff dringt door tot het vertrek van de gebroeders.
Die worden naar beneden gevoerd, en buiten begint de lynchpartij door het
volk: Johan de Witt werd door een man in een fluwelen mantel door het hoofd
geschoten en een andere man geeft hem vrijwel tegelijkertijd met een mes een
steek in de borst. Op het zelfde moment komt Cornelis aan zijn einde.
De schutters, in een kring, schieten hun geweren leeg op
de bijeengesleepte lijken, uit frustratie ze ze zelf niet hebben gedood.
Daarna gaat het grauw de naakte lichamen verminken, nadat ze omgekeerd aan de
galg op het Groene Zoodje zijn gehangen. Stukken van het lichaam worden
afgesneden en afgebeten, per opbod verkocht en er zouden zelfs stukken vlees
zijn opgegeten. In de avond snijdt Verhoeff de harten uit de lichamen en
neemt ze mee naar huis.
Inleiding 1. De
raadspensionaris en de jonge prins (1653-1666). Een nieuwe prins
van Oranje. De prins groeit
op. De prins ‘Kind
van Staet’. 2. Het regime van
de Ware Vrijheid uitgedaagd. (1654 – 1666).
Cornelis Tromp,
Johan Kievit en grote zeeslagen.
Johan Kievit kreeg vele functies, en schopte het tot
burgemeester van Rotterdam. Kievit en C. Tromp (zwagers van elkaar) waren
felle orangisten, die met anderen regelmatig samenkwamen in het huis van C.
Tromp aan het Korte Voorhout.
Het ontslag van
Cornelis Tromp. De veroordeling
van Johan Kieft. 3. Triomf en
tragedie (1666 – 1672) De activiteiten
van Tromp en Kievit. In het Rampjaar
opnieuw oorlog. De overwinning bij Solebay. 4. Op weg naar
het einde (juni – augustus 1672) De gebroeders De
Witt steeds verder in het nauw. Cornelis de Witt
beschuldigd van moordcomplot. Cornelis de Witt
gevangengenomen en veroordeeld. 5. De moord. 20 augustus 1672. De ochtend. De voormiddag. De namiddag. De avond. 6. De moordenaars
en hun medeplichtigen. Willem Tichelaer. Hendrick Verhoeff. Maerten van Valen. Pieter Verhagen. Christoffel de
Haen. Cornelis en Simon
d’Assigny en Adriaen van Valen. Adriaen van Valen (broer van Maerten) had op 20 augustus
1672 het mogelijk gemaakt dat het oproerige Blauwe Vendel tot voor de toegang
van de Gevangenpoort kon doordringen en zich mengde met zijn eigen
Oranje-Blanje-Bleu Vendel. Hij was de eerste die naar de kamer van de De
Witten stormde. Gaspar Mars en
Johan Bosch. De overige
betrokkenen bij de moord. 7. De
complotteurs. Cornelis Tromp. Johan Kievit. De overige
complotteurs. 8. De moord in de
historische literatuur. Van Bernard Costerus, in de periode van de moorden was
hij secretaris van de stad Woerden, verscheen in 1707 het “Historisch
Verhaal”. Hij schreef toen dat hij niet wist welk motief Willem III had om
juist op 20 augustus 1672 het leger in Woerden vluchtig te inspecteren. De Wittenoorlog. Robert Fruin en de
liberalen in de negentiende eeuw. Historici in de
twintigste eeuw. Conclusie. Dan is er de late aankomst van Willem III op 17 augustus
in een gewone koets, waar procureur Copmoijer getuige van was, en de brief
die Willem in Den Haag schreef na 24.00 uur in de nacht van 17 op 18 augustus
aan Johan Maurits om elkaar zo snel mogelijk in het kamp van de prins te
ontmoeten. Toen Johan de Witt bij zijn broer was gearriveerd in de
Gevangenpoort, kwamen de fanatiekste schutters naar de herberg om bij
Zuylestein, Odijck en C. Tromp de uiteindelijke strategie vast te stellen.
Het masterplan moet uit de koker van dit drietal afkomstig zijn geweest. C. Tromp en Johan van Banchem speelden een belangrijke
rol door de moordenaars en hun handlangers op te trommelen en te sturen in
hun gedrag. C. Tromp lijkt verantwoordelijk te zijn geweest voor het optreden
van luitenant-ter-zee Maerten van Valen, diens zwager Pieter Verhagen en
diens slager Christoffel de Haen. Johan Kievit moet in de middag hebben gezorgd dat de
president van de Gecommitteerde Raden het bevel ondertekende om de twee
ruitercompagnies van de Plaats te laten wegtrekken. Achteraf kregen de belangrijkste deelnemers aan de
moordpartij beloningen. Alle moordenaars en hun handlangers bleven
ongestraft. Tegen het einde van de jaren 70 vielen verschillende
moordenaars en complotteurs bij Willem III in ongenade. De precieze rol van Willem III in het moordcomplot zal
wel altijd in nevelen gehuld blijven, maar hij was op de hoogte en heeft niet
ingegrepen om de moord te voorkomen.
Achteraf. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van
piskijkers en heelmeesters. Gezondheidszorg
in de 17e eeuw. Chirurgijns.
Een vaak voorkomende ingreep in de 17e eeuw
was de amputatie door de chirurgijn, helaas wel zonder verdoving uitgevoerd.
Om ernstige bloedingen te voorkomen schroeide men met het brandijzer de
bloedende vaten dicht. Al in de 16e eeuw kende men de techniek van
het dichtbinden van de vaten met een eindje garen. Maar het dichtbranden ging
sneller en vereiste geen extra handigheid. Medicinae
doctores. Het ziektebeeld.
In de loop van de 17e eeuw raakten steeds
meer chirurgijns geïnteresseerd in het theoretische deel van de geneeskunde.
En steeds meer medicinae doctores gingen zich voor de chirurgie interesseren.
De beide beroepsgroepen groeiden naar elkaar toe. Apothekers.
Toch bleven zij nog lang afhankelijk van de in de stad
werkzame medicinae doctores, die vaak zelf hun recepten kwamen brengen en dan
precies voorschreven hoe een bepaald geneesmiddel gemaakt moest worden. Bij
sommige geneesmiddelen hadden ze te maken met meer dan tien verschillende
grondstoffen, afkomstig uit het planten-, dieren- en mineralenrijk. Hierbij
werd gebruik gemaakt van een farmacopee, een soort winkelboek, met
verordeningen, bepalingen en voorschriften. De apotheker mocht zelf geen
medische handelingen verrichten, uitgezonderd klisma’s. Vrije meesters.
De patiënt. Slot. Genezers in de
genreschilderkunst.
Het vertrouwen in deze methode was erg groot: verder
onderzoek was niet nodig. Maar door charlatans werd uroscopie op den duur
minder serieus genomen en maakten toneelschrijvers en schilders de piskijker
belachelijk. De voetoperatie.
Brouwer kreeg veel navolgers, zoals David Teniers de
Jongere en Adriaen van Ostade, maar ook Cornelis Dusart, die meer naar het
burleske neigt: het karikaturale en komische effect krijgt
de overhand. De moralistische ondertoon, die aan de basis van hun genre had
gestaan was echter al vrij snel verdwenen. Wat overbleef was de boertige
spot.
Tentoongestelde voorwerpen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kleurrijke tragiek.
1.
Inleiding. Rumoerig
debat. Een
Aziatisch perspectief.
Volgend
Anthonij Reid was de slavernij in Azië van een andere orde: 2.
Een omvangrijk verleden. “Aziatische
slavernij?” Nederlandse
slavernij in Oost en West.
Het
slavenbezit in de West bereikte door een sterke groei tegen het einden van de
18e eeuw haar hoogtepunt. Een
complex cijferspel.
De
drie genoemde getallen zijn een gemiddelde van de maximum geschatte en de
minimum geschatte aantallen, resp. VOC: 45.699, Nederlands aandeel in Azië
897.500, Nederlands aandeel in Atlantisch gebied 672.500 slaven. Plaatsen
van slavernij. 3.
Duistere markten. Op
drift door de markt. Onzekere
levens. De
orde van de Compagnie. Handelende
dienaren. 4.
Zwoegen voor een ander. Modderen
en stenen dragen.
Het
eiland was een grote scheepstimmerwerf waar kleine schepen werden gebouwd en
grote retourschepen werden gerepareerd. Verhuren
en verdienen. Branden
en tuinieren. Verscholen
in de diepte.
In
1691 vinden we daar dan slechts 44 loonarbeiders en wel 532 slaven om
het goud naar boven te brengen. Bij vele andere mijnen zien we dezelfde
verhoudingen. De aanwezige Europeanen waren chirurgijns, specialisten in de
mijnbouw, opzichters en militairen. 5.
Spanning in huis. De
tragiek van huisslavernij. Onderlinge
controle. Tussen
angst en krankzinnigheid. Uitwegen. 6.
De erfenis van Aziatische slavernij. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het waagstuk. C.H. Slechte en N. Herwijer (red.)
De Waag: schakel
in de pre-industriële economie. Een duister begin. Handel en steden. Waag en waagrecht. Kosten en baten. Stad contra
platteland. Wagen in soorten
en maten.
Soms was er een waag voor een enkel product: kaaswaag,
boterwaag, varkenswaag. Wegen in het
klein. Meesters en
knechten. Het einde van de
waag. Wegen en meten. De vorm en het
materiaal van de gewichten. De massa van de
gewichten. Controle op
gewichten. De balansen.
De graanhandel. Oude inhoudsmaten. Metrieke
inhoudsmaten. De vorm en het
materiaal van de inhoudsmaten.
Controle op maten.
Een historisch
overzicht van waaggebouwen. Bouwstijl. Het waaggebouw. Ligging. De moderne tijd.
|